een halve minuut rust en het feest begint van voren af aan
Als Sjoerd hoest en ik hoest, houden we elkaar in een mooi ritme uit de slaap. Een soort echo wordt het: hij twee kuchjes, een paar seconden stilte, dan ik twee kuchjes. Een halve minuut rust en het feest begint van voren af aan. Net als de een bijna slaapt begint de ander alweer te hoesten. Dus sliep Sjoerd vannacht in ons bed, ik in de B&B, aan de andere kant van het huis. Net als tijdens de verbouwing, toen onze slaapkamer nog niet eens bestond, maar het logeerappartement al wel.
We woonden nog in Amsterdam, ik kwam soms door de week, 's avonds. Dan stond ik vroeg op voordat Johan de timmerman kwam, om het licht aan te doen, de deur open. Mooie herinneringen aan een levendige tijd, tien jaar geleden alweer. Elke dag een heel huis om aan te werken. Toegewijde vaklieden om me heen, elektriciens, schilders, loodgieters, timmerlui. Overdag een hoop leven, ’s avonds moe en voldaan naar bed.
Nu ook, trouwens. Maar om een uur vannacht werd ik wakker, ik hoestte elke paar seconden twee keer, zonder echo, tot een uur of half drie. Toen viel ik weer in slaap. Om één minuut over zeven kreeg ik een appje. ‘Goedemorgen!’ Ik was al op, ik stuurde een appje terug naar de andere kant van het huis. ‘Goedemorgen!’ Sjoerd had als een roosje geslapen, de hele nacht. Het enige wat hem had gestoord waren de honden, krakend in hun mandje bij elke draai. Toen ik vanmorgen de badkamer binnenkwam, renden ze me niet eens uitgelaten tegemoet. Ze bleven liggen.
het geluk was aanstekelijk
Het is stil. De weinige mensen in mijn kleine dorp zie ik de laatste dagen vooral op Facebook. Vanuit mijn woonkamer kijk ik uit over de tuin, over het boerenland, kilometers ver. Verderop kruist een weg mijn uitzicht, daar gaat af en toe een trekker voorbij, van rechts naar links, van de dijk naar het dorp. Of omgekeerd. Soms rijdt er een vrachtwagen. Motorgeronk zwelt aan en sterft weg. Er loopt weleens iemand met een hond. Sjoerd soms ook, of ik, met twee honden. Ons hoor je niet.
De mensen blijven binnen, doen boodschappen of gaan aan de wandel. Alleen. Een ontregelende combinatie van gevoelens en gedachten neemt zo nu en dan het stuur een beetje van me over. Wat als het virus mijn Asterixdorpje bereikt, mijn straat? Wat als de een na de ander ziek wordt, niet meer op de trekker rijdt of langs wandelt? Nog even doordenken en we liggen allemaal ergens in een bed of op een baar. Niemand die de honden te eten geeft, uitlaat en naar huis brengt. Niemand die vertelt hoe stil het is geworden.
Drie weken geleden zijn Sjoerd en ik getrouwd. Het dorp, het huis, de kerk, alles bruiste van liefde en warmte, het geluk was aanstekelijk, niets kon op. In een verhaal van Toon Tellegen had ik het thema ‘Wegdenken’ gevonden. Sybo las het voor. Elkaar wegdenken, dat kun je niet, ontdekten de eekhoorn en de mier. De ambtenaar had erop gevarieerd door een woord toe te voegen. ‘Een weg denken’, dat kan wel. Een weg voor jezelf, een weg voor samen. Nog volop in de wittebroodsweken probeer ik nu mijn weg uit dit bizarre sprookje te denken.
In de tuin zijn de ochtenden oorverdovend, vogels zingen al in de vroegste vroegte de longen uit hun lijf. Het is volop voorjaar. Elke dag worden de knoppen dikker, de hagen groener, groeien de siergrassen hoger en hebben de mezen het drukker. Planten maken blad en bloemen, mezen bouwen nesten, paren en leggen eieren. Druk bezig in het hier-en-nu met zorgen voor wat er na hen komt. Voor niets anders hebben ze tijd. Frisse noordenwind, schuchtere voorjaarszon, helderblauwe hemel, .
Op internet lees ik vijf minuten coronanieuws en mijn onrust verhonderdvoudigt. We lijken liever bang voor een tekort aan toiletpapier dan bang voor de dood. Liever de hamster dan de kraai.
de motor deed het nog prima
A.L. Snijders vertelt in een Zeer Kort Verhaal over een sollicitatie bij het Kennemer Lyceum, hij hoort dat de directeur een heleboel dingen heeft, waaronder een Austin Balanza. Mij gaat een lichtje op, ik besluit de Austin op te zoeken op internet. Nu het virus rondwaart verandert mijn zoekgedrag niet. Ik vind de auto die ik al vermoed had: de buurman van mijn oom had er eentje. Ik wist niet dat die Balanza heette, wel dat het een Austin was, in mijn jeugd een ongewone auto. Pastelblauw van kleur, met de jaren werden de roestrandjes groter. De buurman heette Siem Woudsma, hij had hetzelfde beroep als mijn oom: goudsmid, juwelier. Twee winkels naast elkaar van dezelfde soort. Mijn oom kon zich aanvankelijk geen Balanza veroorloven, het werd een Ford Anglia. Ook Engels georiënteerd. Later kocht hij een Opel Rekord, een gewaagde overstap voor wie de oorlog had meegemaakt. Ik weet het nog, we reden ermee op het ijs toen het zo vroor dat je met een auto op het ijs kon. Toen mijn oom alweer twee auto’s verder was, reed Siem Woudsma nog steeds in zijn Balanza. De roestrandjes hadden weliswaar de buitenkant overgenomen, de motor deed het nog prima.
iets bleef toch ergens aan haken
Bij het aanrecht poetste ik mijn tanden. Ondertussen begon ik werktuiglijk wat op te ruimen dat was blijven liggen van gisteravond. Dat ging eigenlijk best. Met één hand schoof ik de zoemende borstel langs mijn gebit: ‘eenentwintig, tweeëntwintig, drieëntwintig’, minstens drie volle tellen per tand. En dan de volgende. Met de andere hand deed ik mijn taakjes. De droge vaat uit het rek halen, dat in de gootsteen stond. De ontbijtkommen, de steelpan, de jusglaasjes, alles zette ik met één hand op het aanrecht. Dat ging. Maar iets bleef toch ergens aan haken, de broodbakvorm kletterde van het betonnen aanrecht terug in de stalen spoelbak. Ik viste het blik uit de spoelbak, zette het terug op het aanrecht. Ging door met tellen en poetsen, eenentwintig, tweeëntwintig. De vorkjes van gisteravond, de schoteltjes van de chocoladetaart, alles uit het rek, op het aanrecht. Toen het leeg was, moest het rek in de la onder de spoelbak. Ik borstelde, telde, kreeg de la open. Rek erin, teiltje omkieperen in de gootsteen, water eruit, afwaskwast aan de kant, bak uit laten lekken, kwast erin, alles in de la. Maar een omgevallen fles afwasmiddel lag in de weg. Tanden poetsen, tellen, een teil-met-kwast terugzetten in de la naast het afdruiprek en daaronder een omgevallen fles afwasmiddel die heen en weer rolde, het ging niet. Het bericht dat Nederland op slot ging kwam daarna pas.
de corsages hadden we gemaakt van zachtfluisterende haagbeuktakjes
Het is gelukt, we zijn getrouwd. Sjoerd is nu mijn echtgenoot, we hadden een fantastische dag. En niet alleen wij. Er was veel liefde in de lucht, daar op het Hogeland, die hoefde je alleen maar in te ademen. Als antwoord op de trouwbelofte zei ik zó enthousiast ‘Ja’ dat de mensen in de kerk begonnen te lachen. ‘Die heeft er zin in’. We swingden de kerk uit onder de klanken van het liedje ‘Let’s fall in love’ van Ella Fitzgerald. Al die prachtige bloemen overal, al die lieve mensen. Koffie met taart, en wát voor taart! Fantastisch, prachtig, heel hartelijk, gráág, heerlijk. Je merkt, ik ben enthousiast.
Een paar straten verderop, in het Academiegebouw, houdt filosoof Coen Simon op ditzelfde moment een pleidooi tegen enthousiasme. Tegenwoordig kunnen we alles geloven, zegt hij, zonder buiten de boot te vallen. Want wat je ook bent, klimaatontkenner, marxist of neoliberaal, je hebt altijd genoeg volgers in je bubbel. Niet waarheid is tegenwoordig het overtuigingsmiddel, maar enthousiasme. Als je maar enthousiast bent. In plaats van een wijsgerige term is het een kreet geworden van reclamebureaus en activistische demagogen. Enthousiasme lijkt te wijzen op richtingloosheid. Simon waarschuwt voor de gevolgen van deze geestdrift. ‘Want terwijl enthousiasme viraal gaat, trekt waarheid aan het kortste eind’.
‘Viraal gaan’, dat is: zich verspreiden als een virus over de wereld. En dat kan snel, tegenwoordig. Corona is ons tot Emmen en Gorredijk genaderd. Voor de een lijkt de wereld op zijn grondvesten te trillen. De ander zegt dat het een griepje betreft, even uitzieken en je bent er weer. Er zullen ongetwijfeld mensen zijn die handenwringend het eind der tijden nabij zien komen. Eindelijk dan toch. Sommige kerken lopen ineens vol. Mijn trouwe dagblad spreekt van een bloedbad op de aandelenbeurs.
Enthousiasme, bloedbad, eind der tijden, het lijken woorden uit dezelfde marinade, namelijk die van de hyperbool, de overdrijving. We kunnen niet meer gewoon praten, lijkt het wel, dat moet in hoofdletters. Als je wilt zeggen hoeveel je van iemand houdt, dan schreeuw je dat van de daken. Dan schrijf je dat met een vliegtuig als wolken in de lucht. Als je bang bent, dan schreeuw je dat in bloedrode beurskoersen de krant in. Hoe maken wij in dit gekrakeel onderscheid, hoe kunnen wij vinden wat waar is, echt en goed? Wat wijs is, krachtig en schoon?
Toen ik vanmorgen met mijn honden aan de wandel ging, liep ik door een geur van sleedoorn. Haast bedwelmend, zo zoet en vol was die geur, die me, gek genoeg, bepaalde bij het kerkhof waar ik liep, bij het nieuwe voorjaar en bij mijn jeugd. De sneeuwklokjes zijn uitgebloeid, in de slootswallen met zoveel mogelijk zon en zo weinig mogelijk wind kleurt het geel van speenkruid. De narcissen schreeuwen het bijna uit, met hun knalgele trompetten. Sommige siergrassen staan tot halverwege de knie, de haagbeukhagen vormen in de luwte van het huis hun eerste voorzichtige bladknopjes, ribes en forsythia staan in volle bloei. De natuur schreeuwt en fluistert tegelijkertijd. De natuur is overal aanwezig, uitbundig, altijd in verandering en trekt zich van ons geluk en ons leed niks aan.
De corsages hadden we gemaakt van zachtfluisterende haagbeuktakjes. Met mosjes.
op mijn leeftijd zou je dat misschien zelf moeten zijn
De dag is prachtig. De nevel trekt op, het witte gras wordt langzaam groen, de wollige ochtenddauw maakt plaats voor scherp groen gras. De zon schijnt, de honden zijn al uit geweest, ik heb mijn koffie, de laptop staat open, schrijven maar! Langzamerhand kruipt het normalere leven weer een beetje naar binnen, krijg ik weer zicht op een ‘gewone’ dag. Een vriendin is jarig, we gaan er dadelijk thee drinken. Ja, het is een prachtige dag.
Schrijven wil ik, over ons huwelijk. Over de voorbereidingen, over de beslommeringen. Over de dag zelf, de metamorfose, de zinderende liefde. De een bekommerde zich om de ceremonie, de ander om het eten, de bloemen, de taart. De een deed de orde van dienst, de gang van zaken. De ander de bloemen in de kerk. Zo zijn we samen getrouwd. Nou ja, al die dingen, ik wil ze opschrijven in een stukje, een blog, een verhaal. Vorm geven, vastleggen. Nu weet ik het nog.
Elke dag kijk ik er even naar. Heb ik nog voldoende betrokkenheid? Al genoeg distantie? Staat het verhaal al voor de deur? Misschien moet ik nog even wachten, tot het zelf aanklopt. De deur alvast opendoen terwijl er nog niemand naar binnen wil, daar krijg je het op den duur koud van. Ik weet dat, mijn honden gaan soms naar buiten en dan denk ik na twee minuten dat ze alweer naar binnen willen. Wat dan niet zo is. Rustig wachten, ze komen vanzelf, als het zover is.
Net als studeren. Ik ben eraan begonnen in opperste gelukzaligheid. Culturele Wetenschappen: heerlijk! Die twee studiedagen in Utrecht, op proef, ik kon er geen genoeg van krijgen. Maar nu ons huwelijk ertussen geschoven is en alle aandacht opeiste, en er vervolgens een overlijden en een begrafenis kwamen, en een zieke neef op de Intensive Care, nu houdt de studie even wijselijk zijn mond. Hij weet zijn plaats. Pas als het zover is, klopt hij weer aan. Vertrouwen hebben, het komt allemaal wel goed. Dan mag hij weer binnenkomen.
Mijn keel doet zeer. De coltrui voelt weldadig, misschien helpt die ook een beetje bij de genezing. Dropjes, bedacht ik gisteren. Ik kocht ze direct. Maar zo’n zak is te groot, te gauw leeg, daarna heb ik meer last van mijn maag dan van mijn keel. Er zou iemand moeten zijn die mij af en toe een dropje geeft. Een vader of een moeder, iemand die het goed met me voorheeft en me een beetje kan verwennen of begrenzen als dat nodig is. Die weet wanneer de deur open kan en wanneer nog even niet. Op mijn leeftijd zou je dat misschien zelf moeten zijn. Maar dat ben ik niet.
mét mij kan het uren duren, zonder mij geen minuut
Kwart over zes, Sjoerd stond op. Als ik dan nog even blijf liggen (wat ik in de winter graag doe) duurt het niet lang of ik hoor wat. Beweging van lucht, een hond staat op, strekt zich, schudt zich uit. Ik tik twee keer op het dekbed en met een zacht sprongetje ligt ze ineens naast me. Tammo’s sprong is een hele andere, die neemt een aanloop, die knalt en dreunt neer. Stine niet, zij maakt een zacht sprongetje, als een wolkje zo licht. Soms draait ze zich nog een paar keer om, maar uiteindelijk gaat ze liggen. Of nee, ze vlijt zich behoedzaam neer. Het liefst half op me. Haar lijfje tegen het mijne, haar kop op mijn buik. Zodat ik haar aanwezigheid goed voel. En zij de mijne, denk ik dan. Wie ben ik dat ik daar protest tegen aanteken? Mijn hand zoekt haar kop, kroelt wat door haar zachte vacht en zo slaap ik weer in. Na een half uurtje word ik wakker. Geen centimeter verschoven. Zij niet, ik niet. Heel voorzichtig schuif ik onder haar vandaan. Ze blijft liggen, roerloos. Behoedzaam stap ik uit bed om te gaan douchen. Ik kijk om, daar ligt ze nog steeds, half onder het dekbed. Maar nog geen minuut ben ik uit bed of floep, ze is weg. De kastenkamer in, de bench in. Mét mij kan het uren duren, zonder mij geen minuut.
met Valentine had het weinig te maken
Sjoerd’s appje was hem vooruit gegaan: ‘Misselijk. Geen grapje’. Ik had aangeboden hem te komen halen. Maar hij hield het vol tot aan sluitingstijd, om twee uur gingen de kinderen naar huis. Hij moest nog een poosje door, opruimen, afronden, klaar maken. En toen hij thuiskwam lag er een dekbedje klaar op de bank, stond er een glas water bij en kon hij zo inschuiven. De rest van de dag is hij er blijven liggen. Uitgevloerd, afgedraaid, niks meer aan te doen. Ik ben naar Vegan Valentine geweest, het etentje in Domies Toen. Dat leek me leuk genoeg om alleen heen te gaan. ‘Dapper’, zei hij, hij begreep het goed. Thuis was er immers ook weinig te beleven. Het was een leuke avond met lekker eten. Met Valentine had het weinig te maken.
Hij ligt alweer op de bank. Twintig kilo hond bovenop hem, kennelijk kan dat. Sjoerd ademt zwaar en diep, hij snurkt nog net niet. Vanmorgen stond hij op om mee te ontbijten, het smaakte hem goed. Maar na een half kommetje havermoutpap gaf hij de rest aan mij. Ik hoefde het niet. Toen ik terugkwam van wandelen met de honden zat hij op de bank sport te kijken. Sport gaat altijd door, meestal. Maar na tien minuten was die behoefte vervuld, Sven was immers tweede geworden en voor Ted Jan Bloemen had hij geen goed woord over. Sjoerd, bedoel ik. De krant, dat ging nog net, toen was de energie voorlopig wel weer op. Nu doe ik zachtjes, zodat ik hem niet wakker maak. Over een poosje zal het wel moeten, als ik koffie haal. Koffie maakt wakker.
de hond had me een goed excuus gegeven
Vanmorgen wat later opgestaan, na een avondje alleen thuis. Ik ben het niet meer zo gewend, ik had genoeg te doen, daar niet van. Dingen voor de studie, een beetje lezen, een biertje drinken. Tammo en Stine zijn pas om tien uur gaan slapen, toen bleef ik nog even op voor dat biertje. Terwijl ik meestal voor tien uur al in bed lig. Sjoerd appte me toen hij wegging van het feest. Het was een mooi feest, met warme en liefdevolle woorden voor de jubilaris. Hij was blij dat hij erheen gegaan was, hij hield me op de hoogte van de terugreis, zei hij. De overstap in Zwolle heeft hij nog wel gehaald, ik niet meer, toen lag ik al in bed. Ergens diep in de nacht (maar het was pas tien over half een) blafte er een hond zachtjes, werd ik wakker, hoorde ik Sjoerds stem, ging het licht aan. Zijn reis was inderdaad voorspoedig verlopen, thuis had hij nog een stukje taart genomen, dat ik voor hem bewaard had. Kwart voor een in bed, kwart over zes moest hij weer op. Gisteravond was het me te laat, vanmorgen was het me te vroeg, ik bleef liggen. De hond die op me gesprongen was toen Sjoerd opstond, had me bovendien een goed excuus gegeven. Ik kon haar toch niet storen!
dat jongetje huppelt van blijdschap
Zaterdag is het zover. Op reis van dorp naar stad, koffertje mee. Trein, bus, naar een nieuwe flat tussen oude gebouwen. Met de trap naar de eerste verdieping. Ik zal een beetje vroeg zijn, maar dat geeft niet, met wat geluk is de koffie klaar. Onbekende handen schudden. Langzamerhand komen er wat mensen bij, uit het hele land waarschijnlijk. Ik stel het me allemaal maar een beetje voor, misschien wordt het daar wat minder spannend van. Gewone mensen denk ik, zoals ik. Een stuk of 25, weet ik van de mevrouw, die ik gebeld heb om te vragen of ik er veganistisch eten kan. En dat kan. Haar nummer stond op de bevestigingsbrief die ik afgelopen week kreeg. Samen met een heel pak papier. Artikelen om te lezen, vragen erbij om te beantwoorden. Ik ging er fanatiek mee aan de slag. Totdat ik er zenuwachtig van werd. Het mag wel wat minder, bedacht ik, het zijn maar teksten, het zijn maar vragen, ik hoef ze alleen maar door te nemen en te beantwoorden. Het is geen examen.
Ik ga twee dagen proefstuderen. Aan de Universiteit. Samen met 24 anderen ga ik uitproberen of studeren iets voor mij is. ‘Meet and match’, heet dat. Twee dagen me verdiepen in een onderwerp, er les over krijgen, teksten lezen, vragen beantwoorden. Dat doe ik omdat ik dat leuk vind. Maar zo vlak van tevoren is dat leuke een beetje naar de achtergrond geraakt. Mijn best doen, examenangst, bang om niet goed genoeg te zijn, het schuift ervoor. Niet mogen falen, alles moet goed zijn, het raakt aan oude dingen die diep in mij liggen en meestal verborgen blijven. Maar het verlangen was groter, toen ik zag dat deze studie bestond en dat ik kon komen proefstuderen. En wie weet uiteindelijk zelfs wel Echt Studeren. Culturele Wetenschappen. Misschien wel hartstikke leuk, zegt het vrolijke enthousiaste jongetje in mijzelf. Misschien wel veel te moeilijk, zegt de criticaster, die als een kraai op zijn schouder zit.
En er zijn docenten, die meer weten dan wij. Die kunnen vertellen, of vragen. Die uitdagen of richting geven. Die benieuwd zijn, die het beste in ons naar boven willen halen. Dat hoop ik althans, daar zijn het docenten voor. Hoe leuk is dat allemaal, dat je bezig mag zijn met wat je na aan het hart ligt. Dat je dat mag doen samen met mensen die dat ook graag willen. En dat je daar meer en meer over te weten gaat komen, zover en zo diep als je maar wilt. Het is vrijwillig, niemand die, zoals op de middelbare school, over je schouder meekijkt of je wel goed genoeg bent. Als je niet meer wilt, is dat ook goed. Als je juist wél meer wilt, is dat prachtig. Kortom: Wat wil je nog meer? Dat-ie er niet slim genoeg voor is, krast die kraai in het oor van het jongetje. En dat jongetje huppelt van blijdschap.