zou ik het raam opendoen en schreeuwen?
De vorst heeft een dun vliesje ijs gemaakt op het zwarte water van de haven. Het is kerstvakantie, het is maandag. De winkels zijn dicht vanwege de lock-down. Het ijzelt, het is spiegelglad. Het snerpende geluid van een ambulance doorsnijdt de vroege ochtendstilte. Buigt af, ijlt weg. Vanuit mijn raam op vijf hoog kijk ik naar de man op straat. Hij is de enige. Hij glijdt uit, valt op zijn kont, blijft even zitten. Mijn spieren trekken hard samen, ik voel een pijnscheut door mijn onderrug.
De man krabbelt moeizaam overeind, ik zie hem maar half, achter het billboard dat daar staat. 70 schat ik hem, hij heeft iets in de hand en schuift in de richting van de boten, voetje voor voetje. Er liggen keitjes, van die gladde Belgische. Ik vraag me af wat ik zou moeten doen als hij opnieuw uitglijdt. De lift nemen, de trappen afrennen? 112 bellen? Het raam opendoen en schreeuwen? De man bereikt het trapje.
Voorzichtig strooit hij handjes zout uit een zakje op het hout van de steigerplanken. Doet een paar stapjes vooruit en strooit weer. Zo beweegt hij verder van de kade af, verder de steiger op. De man strooit zout tot het op is. Dan schuifelt hij verder, naar de boten. Zijn hand reikt naar een reling. Hij pakt, aarzelt, waagt een stap, is aan boord. Opgelucht haal ik adem. Als hij nu valt, valt hij binnenboord.
Ik denk aan de oude mevrouw, ze woonde tegenover ons in de Amsterdamse Houthavens, in het oude vrachtschip waarop ze vroeger met haar man gevaren had. Het schip droeg haar naam. We maakten weleens een praatje, als ik haar op de steiger tegenkwam met haar rollator. Opnieuw hoor ik een sirene. Ik denk aan de jongen die afgelopen week in een koude nacht vermist en later gevonden werd, iets verderop. Hij was gaan lopen, zonder jas.
... toen ’t water hen omhelzen ging
en in zijn zachte armen ving...
dichtte J.B. Charles.
Reacties zijn uitgeschakeld