Jaarlijkse archieven: 2017

en nu

gaan de beweging
van ingekeerd leven
water landinwaarts,
geen dijk, geen verweer
 
in basten van bomen
onzichtbare tekens
van liefde of uitweg
gekerfd met een mes
 
nu kan ik weer lezen
wat lang bleef verborgen,
de galligheid terug, de
verlegenheid, eerzucht
 
voelbaar verschil tussen
eb en de vloedlijn,
het zand en de golven,
wat kon en wat kan
 
wat heb ik gemist je
innemende glimlach
ontembare liefde
wat haal ik nog in?

(het gedicht is van mijn hand, met dank aan Aly Freye, René Alberts en Tonnus Oosterhoff)

Schaap weg

Ik was vanmorgen aan het hardlopen, van ons huis naar de dijk en zag bij een weiland één schaap aan de verkeerde kant van de sloot lopen. Ik stopte. Het beest graasde wat van de wal en de berm. Aan de andere kant van de sloot, waar alle andere schapen liepen, stond er eentje nadrukkelijk naar het overgestoken schaap te kijken, als een vriendje dat de heldendaad van zijn vriend met bewondering aanziet, maar zelf niet durft. Na een poosje sprong de held weer uit eigen beweging over de sloot, terug naar zijn kudde, zonder dat ik hem had aangemoedigd of opgejaagd. Hij besliste het moment zelfstandig. Zijn vriendje heette hem welkom, ze bleven samen nog een poosje naar mij kijken. Zou ik ook oversteken? De weg heet de Schaapweg. En er is geen schaap weg.

Vanmiddag. Sjoerd heeft de buitendeur open laten staan, hij is de tuin in gelopen, ik krijg het koud, binnen. Dus ik loop naar de deur om hem dicht te doen en zie dat Stine, onze hond, aan de andere kant van de sloot, in het weiland fanatiek aan het zigzaggen is, met de neus aan de grond. Ze heeft een spoor van een haas of een ree te pakken! Die zijn we voorlopig kwijt, denk ik. Ze is er zo al een paar keer vandoor gegaan, telkens moet een van ons er dan achteraan, ofwel de velden in, ofwel op de fiets het dorp rond, in de hoop dat we haar terug vinden en dat ze niet drie dorpen verder loopt of onder een auto is geplet. En telkens laat Sjoerd haar er toch weer uit. ‘Omdat het zo leuk is voor haar in de tuin.’ Hij staat er met een kopje koffie in de hand naar te kijken, wacht rustig af. En het wonder geschiedt: Stine komt zelfstandig terug, steekt de sloot over, het lijkt verdorie dat schaap van vanmorgen wel. Ze is er niet vandoor gegaan, ze heeft gewoon zelf besloten om terug te komen. Achter de wei waar ze net liep is diezelfde Schaapweg. En er is nog steeds geen schaap weg.

Brood

Al dagenlang was er koud weer voorspeld, hij had vanmorgen de ramen dichtgedaan en zijn pantoffels aan, had besloten dat het wel goed was met de kou, hem zouden ze er niet mee pakken, hij deed er niet aan mee vandaag. Zelfs de krant was niet bezorgd. Pas aan het einde van de dag hervond hij zich, kroop op van de bank, uit zijn boek, onder zijn dekentje vandaan, waar af en toe zijn eigen hond op was komen liggen om te testen of het wat was, die plek op de benen van de baas, op het dekentje, of dat de baas te wispelturig was, vandaag, en er geen rust te vinden viel.

De man was opgestaan en had zich naar de keuken begeven, als automatisch had hij de ingrediënten voor het bakken van brood verzameld, uit de laden en kasten, had ze afgewogen, water op temperatuur gebracht, desem uit de koelkast gehaald en aangevuld met het warme water en de bloem, alle rituelen die belangrijk waren bij het maken van goed brood had hij werktuiglijk gevolgd. Pas toen de vier warme broden uit de oven kwamen wist hij: mijn taak zit erop voor vandaag, ik heb mijn werk gedaan. Hij kon gaan slapen.

advent

ik schep het licht de kamer in, zon, warmte, geluk
trekken zich niets aan van herfst, vuile ramen
de honden slapen, de trage tijd tikt onverstoorbaar
zijn trage tik – geen haast – het lijkt verdomme het para-
dijs wel, oorsprong, verwachting
zonlicht in waterkoud november, de kachel brandt
 
dikbelegde boterhammen stillen elke
honger, warm banket bij
warme thee, pantoffels, bij-
na kaarslicht kerstmis geboorte
 
tot zover gaat alles goed
 
maar in de onderlaag raspt
de slang van
angst woede haast spijt
langs oude wonden –
komt het ooit goed?
wordt het nog tijd?
wacht af wie niet
op komt dagen
schiet op
wacht
(niet)
af
 
ooit op tijd?
ooit tevreden?
ooit genoeg?
 
misschien helpt poëzie,
godswoordwonder van taal – schrijf ik
mijn eigen dominee, schep ik
mijn hel mijn eigen paradijs

(niet) zijn

afwezig aanwezig
zijn wie er niet zijn
zijn wie er niet meer komen

oud is ze, haar lijst wordt
langer want meer, maar
korter want vergeten

de vader de tante
de neef de vriendin
haar zoon, haar liefste

oud is ze, stil is het geworden
zichtbaar onzichtbaar

hij mist het meest

Falafel 2

Broodje gehaald, broodje gegeten, broodje op. Ik zeg: doen!

Lekker vers, lekker smakelijk, niet te vet, kortom: een heerlijke lunch. Daan en Jesse hebben een mooie en handige kraam, de falafel wordt vers in balletjes gedraaid en gaat zo de frituur in. Broodjes worden in een kleine stoomoven warm gemaakt, alles gebeurt waar je bijstaat. En dat in Groningen, gewoon op de Vismarkt!

Een collega zei daarnet: vanaf nu is vrijdag Falafeldag. Ik geef ons geen ongelijk.

Falafel

Mijn aangetrouwde achterneefje staat met falafel op de markt. Vijf jaar geleden reisde Jesse naar Israel, en begon er een restaurant. En nog één. Nu woont hij in Groningen, heeft vriend Daan een bakfiets omgebouwd tot foodtruck en staan ze samen twee keer in de week op de Vismarkt, met broodjes falafel in soorten en maten. Eerst hadden ze de sapmarkt even uitgeprobeerd, die doen ze er nu gewoon bij: broodje falafel met een vers sapje, en je lunch is compleet. Het loopt storm.

Dadelijk ga ik naar de Vismarkt. Dat kan makkelijk, want net als Jesse ben ik opnieuw begonnen. Hij vanuit Tel Aviv, ik vanuit Westernieland. Onze werkplekken liggen hemelsbreed tweehonderd meter van elkaar en het is vandaag dinsdag, Jessedag. Dus ik ga mezelf straks trakteren. Op zijn minst op een broodje en een sapje. Eens kijken of ik het vind smaken. En om Jesse even te zien, altijd leuk. Hem ken ik al haast zijn hele leven. En bijna mijn halve. Hij was erbij toen ik afstudeerde aan de kunstacademie, gewoon, omdat hij dat wou. Had-ie tegen zijn moeder gezegd, hij was negen of zo. En dus liep hij mee in de optocht, van het schoolgebouw naar de tentoonstelling, in het zuiden van de stad. Hij wou dat en hij deed dat, toen al.

Nu is hij horecaondernemer met internationale ervaring, hij spreekt Hebreeuws en bouwt aan zijn nieuwe toekomst. Heel af en toe spreken we elkaar, op Terschelling bijvoorbeeld, in de zomer. Vorig jaar liepen we er samen een hardlooptraining langs de dijk, dit jaar was het Blikspuit wat ons samenbracht. Altijd wel een aanleiding, nu is dat een broodje falafel. Mijn vorige falafel dateert van een paar weken terug, ik was in Parijs en zag ergens een volksoploop. Het bleek een succesvol Israëlisch falafeltentje te zijn, op straat werden tickets verkocht, als je betaald had kon je in de rij gaan staan om te wachten tot het bestelde geleverd werd vanuit een loket. Dertien seconden nadat Sjoerd zijn ticket had ingeleverd kreeg hij zijn broodje met overdadige en overheerlijke falafel en wat zuur. Even later was ik aan de beurt. Het was de lange wachtrij en het geld ruimschoots waard. Straten verder lagen de gele servetjes langs de weg en in de vuilnisbakken, overal was duidelijk: hier moet je zijn.

Straks loop ik mijn kantoor uit, de straat uit en de markt op. Op zoek naar een wachtrij. Daarna kom ik terug en doe ik verslag, dan horen jullie het wel. En leuk om Jesse even te zien. Een broodje falafel te proeven. En wie weet hebben ze gele servetjes.

 

Parijs

Binnen een paar dagen heb ik er hier ruim een kilo aangegeten, vlak voor de vakantie was ik nog druk in de weer met afvallen, gewicht beheersen, opletten op wat er allemaal via de mond naar binnen kwam, aan voedsel en drank. De alcohol heb ik afgeschaft, een half jaar geleden, en de koffie ook. Voor Parijs waren dat toch altijd wel broodnodige ingrediënten, koffie, wijn en eten. Ik herinner me nog de Gauloises, ‘when in France, do as the Frenchmen do’. Een zware sigaret bij een straf bakje koffie, ik heb een tijd gekend dat dat het hoogste goed voor me was, daar in Parijs, toen roken nog mocht en ik het nog wilde. En natuurlijk eten, lekker uit eten, een boutje van dit of een lap van dat. Ook in die zin is er veel veranderd. Deze keer stond ik naast Sjoerd, die staand aan de toog in een leuk klein Frans café zijn eerste bakkie dronk, en ik keek naar hem en voelde geen gemis, geen aandrang om er ook eentje te bestellen. En ik stak geen sigaret op.

Veganistisch eten was een kleine sport voor Sjoerd en mij, gewapend met de iPad, op de rand van het bed, in de kleine hotelkamer. ‘Vegan, Parijs, Marais’, typte ik, en de top tien verscheen, en nog duizenden hits, het viel nog niet eens mee om er een keuze uit te maken. Hamburgers, pizza’s, falaffel, alles was te krijgen, en allemaal in de buurt, op hoogstens een kwartiertje lopen van het hotel, dat ongelooflijk centraal bleek te liggen voor ons hele reisprogramma. Daar had ik wel een beetje op gelet bij het boeken, maar ook weer niet zo heel erg. Het werd uiteindelijk eerst een Vegan Hamburger van 'Hank', in een gezellig nonchalant tentje, de volgende dag gemengde groentes in amandelmelk bij Café Pinson, de derde dag Vegan Pizza van een andere 'Hank' en de vierde dag lasagne van spinazie en noten bij het vegan restaurant om de hoek, bekend om zijn goede gerechten en drukke bezetting, volgens internet. In alle vier de restaurantjes heb ik heerlijk en gezellig gegeten, meestal met een nagerecht, heel erg betaalbaar en zonder me ook maar een seconde zorgen te maken over de ingrediënten. Lekker en goed. Aan een kop koffie met een Gauloise heb ik geen enkele behoefte meer. En die kilo extra loop ik er thuis in een dag of twee wel weer af.

klein jubileum

Vandaag vier ik een klein jubileum. Vandaag schrijf ik 365 dagen ononderbroken achter elkaar. Elke dag drie aviertjes vol. Ik ben er vorig jaar, op 13 juli 2016, mee begonnen op uitnodiging van een lieve vriendin. Ze had in een boek gelezen dat je je creativiteit ruim baan kan geven door elke dag te schrijven, regelmatig kunstmomenten in je leven in te bouwen, en nog wat. Zover ben ik niet gekomen, dat schrijven leek me een hele leuke uitdaging. Vandaag dus voor de 365e keer, ik heb geen dag gemist. Dat zegt wel iets over mijn plezier in het schrijven. Al met al kom ik vandaag op ruim 680.000 woorden. Omgerekend naar boekpagina’s zijn dat er zo’n 2400, goed voor twaalf boeken. Zo heb ik voor mezelf duidelijk gemaakt dat het schrijven van een boek in een maand kan. Zonder er iets anders voor te laten, want ik ben gaan schrijven voor mijn dagelijkse agenda aan, ik sta gewoon eerder op. Elke ochtend om zes uur zit ik aan tafel. Daar komt weinig tussen.

Wat ik schrijf? Wat me voor de pen komt, wat er zich voordoet. Een herinnering, een gedachte, iets over de dag van gisteren, een dingetje dat vandaag te doen staat. Vaak zijn die kleine dingen aanleiding om iets meer over op te schrijven. Soms komt er een verhaaltje boven over vroeger thuis, over mijn schildpad die over het tapijt kroop, of over mijn moeder die slagroom klopte. Ik herinner me dan weer het groene bakeliet van de slagroomklopper, en het filmpje dat mijn vader ervan maakte, en dat soms, om haar te plagen, versneld afdraaide op de acht millimeter-projector. Zodat het nog veel sneller ging dan het al ging. Zwarwitfilms waren het, met van dat flakkerende licht en zo’n zwart kader om het filmbeeld heen, met afgeronde hoekjes. Het geluid van de ratelende projector. Af en toe een haar in beeld, die dan weer, door de luchtstroom van de ventilator, wegvloog. Ik weet het nog allemaal, en als ik schrijf blijk ik nog meer te weten.

Begonnen als een aardige uitdaging weet ik nu, na een jaar, hoe schrijven belangrijk voor me is. Taal is, zeg maar, echt mijn ding, om met Paulien Cormelisse te spreken. Mensen die mijn verhalen lezen, geven terug dat ik beeldend schrijf, dat ze enthousiast zijn, verrast door een kleine twist, geraakt door de mooie observaties, de kleine gedachtensprongen. Wereldschokkend is het allemaal niet, oorlogen worden er niet mee gewonnen of verloren. Mijn verhalen zorgen soms voor een kleine glimlach om de mond, een kleine twinkeling in de ogen, temidden van de gewone dagelijkse dingen. Dat is genoeg. Dat is al heel wat.

wakker worden met een meisje

Je kunt wakker worden met iets of met iemand (of zonder, natuurlijk). Ik werd wakker met beide: met Sjoerd en met een liedje. Dat liedje is van Bennie Huisman, zanger, dichter, schrijver en verteller (en ook nog familie, maar dat leg ik hier verder niet uit). Het refrein eindigt zo:

Mar der is in byld en dat ferlit my nea,
fan de lytse boerefaam yn Aldegea.

En daar werd ik dus mee wakker. Zo vaak gebeurt me dat niet, wakker worden met een meisje, een ‘lytse boerefaam’. En dan nog wel uit ‘Aldegea’. Ik ben er geweest, gisteren, dat zal ermee te maken hebben, Aldegea, Oudega, vlakbij Heeg, in Friesland. Beter gezegd: ik kwam er doorheen. Er stond een man bij het strandje, in zijn zwembroek, in een flits zag ik zijn behaarde borst, zijn brede schouders, het was maar een moment, we waren op doorreis, op weg naar een nog kleiner dorpje dat erachter ligt, en waar de wereld ophoudt, zeven huizen en een kerk: Sânfurd, in het Nederlands (maar erg vertaald klinkt dat niet) Sandfirden. Het was een zonovergoten middag, de hondjes waren even uit logeren en Sjoerd en ik togen naar dat verre oord in Friesland voor een liedjesprogramma. Bennie Huisman, die zanger, zit veertig jaar ‘in het vak’, zoals dat heet. En hij maakte er een feestje van, in Sânfurd dus, in de kerk.

Hoe dichter we bij onze bestemming kwamen, hoe zomerzondagmiddagfrieser het werd: met bootjes, bruggetjes, strandjes vol met spelende kinderen, en natuurlijk tussendoor veel weiland, veel koeien en schapen, die het allemaal benauwd hadden van de vijf-, zes-, zevenentwintig graden die het werd. En uiteindelijk lag het daar dan, aan het einde van de weg, de plek waarvoor we gekomen waren, het dorpje en de kerk. De rij geparkeerde auto’s slingerde het dorpje in, ik voegde de onze er braaf aan toe en we liepen het laatste stukje, even zonder airco, in de zomerzon, bijna windstil, met het water van de Ringwiel aan onze linkerhand.

Er hadden zich al zo’n vijfentwintig mensen verzameld rondom de kerk, elkaar verwelkomend en de handen schuddend, kennelijk kenden ze elkaar, en ja hoor, daar liep oom Carel, en daar tante Hanna, en de anderen, voor Sjoerd waren ze nog net iets bekender en meer familie dan voor mij, hoewel ik intussen ook alweer bijna dertig jaar meeloop. We schudden lustig mee en praatten wat, hier en daar, en gingen na verloop van tijd de kerk in, binnen was het nogal wat aangenamer vertoeven dan in de hete zomerzon. In minder dan geen tijd liep het kerkje vol en moesten er, zoals dat op hoogtijdagen in een kerkdienst soms ook gebeurt, klapstoelen bijgezet worden.

Het werd een prachtig en feestelijk concert, met natuurlijk als middelpunt Bennie, pas zeventig geworden maar, voor zover ik dat die laatste dertig jaar beoordelen kan, geen spat veranderd. Hoogstens doorleefder, tenger en klein als hij is. Aan zijn zijde Frederike Kleefstra, Tseard Nauta en Corinne Staal, die zongen en speelden, op piano, viool en contrabas. Zodra Bennie zijn mond opendoet en zijn stem laat klinken, verdwijnt dat tengere en hoor je een zware, warme mannenstem die zich het meeste vertrouwd voelt in de Friese taal, hoewel ook Duits, Engels, Nederlands en Gronings hem goed liggen. Dat zangerige oude Fries, dat zich prachtig mengt met zijn stem, alsof het voor hem ontworpen is, die oude taal, van pakes en beppes, en van nog veel verder terug, van de pakes van de pakes en van de beppes van de beppes. Bennie spreekt erover en nog liever zingt hij, over de bootjes op het water, een meisje op het land, hij zingt en een kerk vol mensen luistert ademloos.

Veertig jaar is hij schrijver en dichter, verteller en zanger. Dat betekent dat hij daarvoor dertig jaar iets anders deed. Een late roeping, zou je het kunnen noemen. Hij zocht zijn weg, werd op zijn negentiende vader en zocht verder. Hij zong en vertelde erover, en ik kreeg een beeld. Een beeld van een man die leeft in een snelle wereld, waarin alles voorbij gaat, en sneller moet, groter en méér. Hij is zich ervan bewust, maatschappijkritisch als hij groot geworden is, dat die groei en die snelheid ten koste gaan van het kleine en het trage, waarvan hij uiteindelijk ambassadeur geworden is. Een beetje melancholisch, misschien, een beetje romantisch ook. En als je daar op een zomerse zondagmiddag deelgenoot van mag worden, van die romantiek en die melancholie, dan word je het zelf ook een beetje. En als er dan gezongen wordt over de rust en de eenvoud van het schillen van de stoofpeertjes, dan staan algauw de tranen in je ogen, denkend aan beppe die er niet meer is.

Een daverend applaus klonk, de bloemen werden uitgereikt, er was een lovende toespraak en we zongen tot besluit een Fries liedje, ‘Wat bisto leaflik, rizende simmermoarn!’, ik net zo hard als alle anderen, dat is me in de jaren wel gelukt. We golfden de kerk uit, het kerkpad op, dat er rondomheen loopt, naar waar de hapjes en de drankjes te vinden waren, de handen van de anderen geschud konden worden, de wangen gekust, waar nog meer familie bleek te zijn, soms al jaren niet meer gezien. Hinke, Anneke, tante Wyts, ik ken inmiddels de meesten wel. Het was warm, en na het praten kwam het afscheid nemen, het weglopen uit dat dorpje, dat inmiddels weer wat leger geworden was, langs het water van de Ringwiel, op weg naar de hete auto, op weg naar Oudega, Aldegea, naar het strandje waar nog wat kinderen speelden en een bootje voer. Waar het leven goed was in de zomeravondzon.

Vanmorgen werd ik wakker met dat liedje van Bennie, over dat kleine boerenmeisje uit Oudega. Het werd meegezongen in de kerk, veel mensen bleken het te kennen, van de cd’s, of van de concerten die Bennie al veertig jaar geeft. Ook ik, Groninger van geboorte, ken de melodie en de tekst die, zoals dat hoort, iets zeggen en iets verbergen, iets noemen en iets onbesproken laten. Het laatste couplet en het refrein gaan als volgt:

It ôfskie wie sa wreed, sa swier,
Yn de iere moarntiid fan in maaiedei.
Se stie dêr lang, sa lyts en fier,
En ik liet har efter en ik naam haar mei.

Sa ’t it wyntje waait, sa swalkje ik rûn,
En myn swalkersbloed hat noch de rêst net fûn.
Mar der is in byld en dat ferlit my nea,
Fan dy lytse boerefaam yn Aldegea.

‘Het afscheid was zo wreed, zo zwaar,
in die vroege ochtend van een meidag.
Ze stond er lang, zo klein en fier,
En ik liet haar achter en ik nam haar mee.

Zoals het windje waait, zo zwerf ik rond
En mijn zwerversbloed heeft de rust nog niet gevonden.
Maar er is een beeld en dat verlaat mij nooit,
Van een kleine boerenmeid uit Oudega.
(mijn vertaling geef ik graag voor een betere)

En zo werd ik dus wakker met een boerenmeid. Ik had haar daar gelaten en ik had haar meegenomen. Vanuit Oudega, vanuit Sânfurd, mijn leven in, de dag in. En opeens, in een flits, zie ik die man weer, in zijn zwembroek, aan het strandje van Oudega. Zijn behaarde borst, zijn bovenarmen. Ik zou er een liedje over hebben kunnen schrijven. Als het niet al bestond.