gaan de beweging
van ingekeerd leven
water landinwaarts,
geen dijk, geen verweer
in basten van bomen
onzichtbare tekens
van liefde of uitweg
gekerfd met een mes
nu kan ik weer lezen
wat lang bleef verborgen,
de galligheid terug, de
verlegenheid, eerzucht
voelbaar verschil tussen
eb en de vloedlijn,
het zand en de golven,
wat kon en wat kan
wat heb ik gemist je
innemende glimlach
ontembare liefde
wat haal ik nog in?
(het gedicht is van mijn hand, met dank aan Aly Freye, René Alberts en Tonnus Oosterhoff)
ik schep het licht de kamer in, zon, warmte, geluk
trekken zich niets aan van herfst, vuile ramen
de honden slapen, de trage tijd tikt onverstoorbaar
zijn trage tik – geen haast – het lijkt verdomme het para-
dijs wel, oorsprong, verwachting
zonlicht in waterkoud november, de kachel brandt
dikbelegde boterhammen stillen elke
honger, warm banket bij
warme thee, pantoffels, bij-
na kaarslicht kerstmis geboorte
tot zover gaat alles goed
maar in de onderlaag raspt
de slang van
angst woede haast spijt
langs oude wonden –
komt het ooit goed?
wordt het nog tijd?
wacht af wie niet
op komt dagen
schiet op
wacht
(niet)
af
ooit op tijd?
ooit tevreden?
ooit genoeg?
misschien helpt poëzie,
godswoordwonder van taal – schrijf ik
mijn eigen dominee, schep ik
mijn hel mijn eigen paradijs
afwezig aanwezig
zijn wie er niet zijn
zijn wie er niet meer komen
oud is ze, haar lijst wordt
langer want meer, maar
korter want vergeten
de vader de tante
de neef de vriendin
haar zoon, haar liefste
oud is ze, stil is het geworden
zichtbaar onzichtbaar
hij mist het meest