6/3

6/2

6/1

vier

een

beginnen (en wat daaraan vooraf gaat)

De aarde nu was woest en ledig, en duisternis lag op de vloed, en de Geest Gods zweefde over de wateren.

Eerst is er een idee. Een vonk, een vorm van in-spiratie, be-ademing. En adem plus vonk is vuur. Je ziet een mogelijkheid, je fleurt er van op, je ziet iets wat je nog niets zag. Dat wil je dan gaan doen. Monnikenwerk.

Vervolgens: beginnen met voorbereiden. Mijn website op orde maken, of tenminste: daar een gedachte over ontwikkelen. En dat dan doen. De komende weken gaat het daarover: denken, en dat dan gaan doen. Dat daar nog heel wat stappen tussen zitten is me niet onbekend. Dat ik als een berg tegen de uitdaging op ga zien ook. Een uitdaging is het zeker: mezelf zichtbaar maken in mijn ongemak, in mijn pogingen mijn wereld te ordenen. Pogingen die vaak (dat weet ik nu al) vruchteloos zullen zijn. En soms even niet.

En God zeide: Er zij licht; en er was licht.

Hoe dan ook: ik laat mijn ongemak, mijn rommel, mijn chaos zien. Als ik dit opschrijf krijg ik het al heet en koud tegelijk. En toch: ik heb ja gezegd. Misschien is daar iets voor me te halen. Het beste wat ik kan doen is: daarop vertrouwen. En af en toe dat moment van inspiratie terug halen. Ooit zag ik het, en dat was niet voor niks. Mijn schoonmoeder zei (maar dan in het Fries): 'Het komt wel goed. En anders maar niet' ('It komt wol goed. En oars mar net'). Ze zei het makkelijker dan ik het nu voel.

En God zag, dat het licht goed was.

 

onbegonnen werk

Sinds ik aan de haven woon zie ik ze gaan en komen: bootjesmensen. Meestal de man aan het roer, de vrouw klaar met een tros. Spanning, onhandigheid, het zijn perfecte ingrediënten voor een echtelijke ruzie. Heel soms zijn de rollen omgekeerd, dat legt vaak een stuk beter aan. Een enkeling vaart alleen, roerganger en troswerper tegelijk, In de haven is dat onbegonnen werk. Ik zie een man, hij staat met één hand aan het roer, een tros in de andere, hij gooit die uit, draait het schip. Vaart te hard, gooit mis, stuurt mis, raakt kant en wal. Hij staat er letterlijk alleen voor. Uiteindelijk komt het wel goed, een voorbijganger snelt toe, het is niet nodig, de man heeft zichzelf gered. Ik heb de behoefte de lezer gerust te stellen. Net als de schipper. Het komt uiteindelijk wel weer goed.

dit schrijven

We kwamen Henk tegen, de honden en ik, tijdens de ochtendwandeling langs het kanaal. De buurman, hardlopend met een sportbroekje en een blauw T-shirt aan, dat nog niet nat kon zijn van zweet. Hij pas op weg, wij bijna thuis. Heerlijk, zei hij. Ja, zei ik, en ik vertelde over vroeger, in het dorp waar we woonden. ’s Ochtends vroeg lekker een stukje rennen, en voor het ontbijt weer thuis zijn, waar Sjoerd dan net wakker was en ontbijt stond te maken. Dan leek het alsof het leven nog beginnen moest en ik alleen er al even van had mogen proeven. Terwijl de wereld sliep was ik buiten, bij de opkomende zon, bij het land, de dijk, het wad. De zon in het oosten, een zacht windje, de vogels, de lege weg voor en achter me, alles voor mij alleen. Idyllisch klinkt het, en dat was het in mijn beleving ook. Ik vertelde het aan Henk, hij knikte dat hij het begreep en liep weer verder langs het kanaal. Ik ook, wij ook, de andere kant op, naar huis, waar het leven nog beginnen moest. Hondenvoer in bakjes doen, een kopje koffie voor mij, de afwas van het ontbijt, de koppen van de kranten lezen. Dit schrijven.

niet omdat je iets hebt

Wat ben ik die godvergeten inbraakalarmreclame toch ongelooflijk spuugzat. Elke dag maar weer. Ik luister radio vier en dan schijnen de algoritmes zo te werken dat je vooral reclame voor inbraakalarm, gehoorapparaten en investering in zakelijke hypotheken te horen krijgt. Kan de meneer (of mevrouw, maar dat lijkt me om de een of andere discriminerende wijze toch weer eens minder waarschijnlijk) die dit op zijn geweten heeft, dertien keer gekielhaald worden? Kan de tering daar uitbreken op de alarmcentrale, die ons zogenaamd beschermt tegen inbrekers die zelf ook niet meer schijnen te weten dat ze ergens helemaal niet hoeven zijn, omdat er toch niets te halen valt? Nieuwe reden om een alarm aan te schaffen: niet omdat je iets hebt, maar omdat inbrekers dat ook niet weten. Kunnen die zogenaamd blij lachende radioacteurs een flinke tetanusaanval in hun aangezichtsspieren krijgen, zodat ze de rest van de maand (en de volgende) het wel uit hun hoofd laten om nog één keer ’24-7’ uit te spreken alsof het een levensvervullend begrip betreft. Kan er een eind komen aan die nu al maanden durende dagelijkse terreur van inbraakwaarschuwingen die gruwelijk mee lijken te liften op de oorlog in Oekraïne, want angst is angst en altijd goed voor een verdienmodelletje. Kan er een bom (!) onder de alarmcentrale van de firma Verisure, die waarschijnlijk uit niet meer zal bestaan dan een slimme telefooncentrale ergens in een arm land, op een achterafzoldertje, dat niets anders doet dan zenuwachtige Hollandse meldinkjes doorsturen naar werkstudenten die terugbellen om te horen dat het toch eigenlijk vals alarm was, want de kleinkinderen hadden met de sensoren gespeeld, er jam in gesmeerd of een lucifer onder gehouden. En een meneer die de maandelijks bijdragen op zijn bankrekening ontvangt en niet eens wakker hoef te worden om rijk te worden van die angst. Kan de hens in die radioreclame?

ze doet met haar armen een molentje na

Zondag. Ze zit op haar nieuwe stoel van glad roodbruin leer. Zo’n sta-opstoel, die je helpt liggen alsof je niet meer zitten kan. Onderuit gezakt zit ze, haar kin drukt op de borst. De gezwachtelde benen steken alvast recht vooruit, over de rand van haar bril kijkt ze ons aan. Ze is keurig aangekleed, haar beige vest past goed bij haar lindegroene broek.

Het gaat over geld, of die stoel betaald moest worden, of geld niet gelukkig maakt, of er voldoende in haar portemonnee zit. ‘Kascontrole?’, vraagt ze. Het gaat over Sjoerd zijn werk, of hij maandag weer naar school moet. Maar de vakantie is alweer een week voorbij, mam, dus ja, elke week, net als altijd. Ze zegt dat je wel wilt proberen om te snappen hoe de dingen gaan, maar dat je er niet .., en ze beweegt haar handen alsof ze een schroef aandraait.

Het gaat over de zusters in het huis, die tegenwoordig allemaal getatoueerd zijn. Dat het zonde is van die mooie huid, dat ze vroeger altijd hoopte dat wij dat nooit zouden doen, dat ze blij is dat Sjoerd geen tattoo heeft. Sjoerd stroopt lachend zijn mouw op, alsof hij een verse tag wil laten zien. Hij lacht nog harder als die er niet blijkt te zijn. Ze zegt dat ze wel wil proberen om de dingen te snappen. Ze doet met haar armen een molentje na.

Het gaat over de honden, dat de ene Tammo is en de andere Stine, en ze wijst ze aan. Dat Sjoerd Sjoerd is, en ik Wouter. Ze vraagt of we zelf ook eten koken, of we waar wij wonen wel eten voor de honden kunnen kopen, ze vraagt of Sjoerd met de auto naar zijn werk gaat. Ze vraagt of we bij de ingang ... en ze maakt met haar handen een beweging alsof ze ze wast. Ze vraagt of we Coronaklapjes..., nee, die hoeven niet meer. Coronaklapjes, denk ik, dat woord moet ik onthouden.

Het gaat over haar vriendin, die weer is langs geweest, afgelopen week. Er staat een stukje op tafel, drie bloemen met een laagje cellofaan er omheen geperst, drie grassprieten steken er bovenuit. ‘Anthurium’, zegt ze. Zal ik dat cellofaan eraf halen, vraagt Sjoerd. Doe maar niet, zeg ik. Hij doet schoon water in de vaas. Ze vertelt over het hevige onweer van de afgelopen week, met zware donder en bliksem, zo erg dat ze dacht dat het de hel was. Er is geen onweer geweest, denk ik, ze is stokdoof. Aan Sjoerd ga ik dat niet uitleggen. Ze draait met haar handen.

De hel. Schroef. Molentje.