ze doet met haar armen een molentje na

Zondag. Ze zit op haar nieuwe stoel van glad roodbruin leer. Zo’n sta-opstoel, die je helpt liggen alsof je niet meer zitten kan. Onderuit gezakt zit ze, haar kin drukt op de borst. De gezwachtelde benen steken alvast recht vooruit, over de rand van haar bril kijkt ze ons aan. Ze is keurig aangekleed, haar beige vest past goed bij haar lindegroene broek.

Het gaat over geld, of die stoel betaald moest worden, of geld niet gelukkig maakt, of er voldoende in haar portemonnee zit. ‘Kascontrole?’, vraagt ze. Het gaat over Sjoerd zijn werk, of hij maandag weer naar school moet. Maar de vakantie is alweer een week voorbij, mam, dus ja, elke week, net als altijd. Ze zegt dat je wel wilt proberen om te snappen hoe de dingen gaan, maar dat je er niet .., en ze beweegt haar handen alsof ze een schroef aandraait.

Het gaat over de zusters in het huis, die tegenwoordig allemaal getatoueerd zijn. Dat het zonde is van die mooie huid, dat ze vroeger altijd hoopte dat wij dat nooit zouden doen, dat ze blij is dat Sjoerd geen tattoo heeft. Sjoerd stroopt lachend zijn mouw op, alsof hij een verse tag wil laten zien. Hij lacht nog harder als die er niet blijkt te zijn. Ze zegt dat ze wel wil proberen om de dingen te snappen. Ze doet met haar armen een molentje na.

Het gaat over de honden, dat de ene Tammo is en de andere Stine, en ze wijst ze aan. Dat Sjoerd Sjoerd is, en ik Wouter. Ze vraagt of we zelf ook eten koken, of we waar wij wonen wel eten voor de honden kunnen kopen, ze vraagt of Sjoerd met de auto naar zijn werk gaat. Ze vraagt of we bij de ingang ... en ze maakt met haar handen een beweging alsof ze ze wast. Ze vraagt of we Coronaklapjes..., nee, die hoeven niet meer. Coronaklapjes, denk ik, dat woord moet ik onthouden.

Het gaat over haar vriendin, die weer is langs geweest, afgelopen week. Er staat een stukje op tafel, drie bloemen met een laagje cellofaan er omheen geperst, drie grassprieten steken er bovenuit. ‘Anthurium’, zegt ze. Zal ik dat cellofaan eraf halen, vraagt Sjoerd. Doe maar niet, zeg ik. Hij doet schoon water in de vaas. Ze vertelt over het hevige onweer van de afgelopen week, met zware donder en bliksem, zo erg dat ze dacht dat het de hel was. Er is geen onweer geweest, denk ik, ze is stokdoof. Aan Sjoerd ga ik dat niet uitleggen. Ze draait met haar handen.

De hel. Schroef. Molentje.

 

 

Reacties zijn uitgeschakeld