de corsages hadden we gemaakt van zachtfluisterende haagbeuktakjes

Het is gelukt, we zijn getrouwd. Sjoerd is nu mijn echtgenoot, we hadden een fantastische dag. En niet alleen wij. Er was veel liefde in de lucht, daar op het Hogeland, die hoefde je alleen maar in te ademen. Als antwoord op de trouwbelofte zei ik zó enthousiast ‘Ja’ dat de mensen in de kerk begonnen te lachen. ‘Die heeft er zin in’. We swingden de kerk uit onder de klanken van het liedje ‘Let’s fall in love’ van Ella Fitzgerald. Al die prachtige bloemen overal, al die lieve mensen. Koffie met taart, en wát voor taart! Fantastisch, prachtig, heel hartelijk, gráág, heerlijk. Je merkt, ik ben enthousiast.

Een paar straten verderop, in het Academiegebouw, houdt filosoof Coen Simon op ditzelfde moment een pleidooi tegen enthousiasme. Tegenwoordig kunnen we alles geloven, zegt hij, zonder buiten de boot te vallen. Want wat je ook bent, klimaatontkenner, marxist of neoliberaal, je hebt altijd genoeg volgers in je bubbel. Niet waarheid is tegenwoordig het overtuigingsmiddel, maar enthousiasme. Als je maar enthousiast bent. In plaats van een wijsgerige term is het een kreet geworden van reclamebureaus en activistische demagogen. Enthousiasme lijkt te wijzen op richtingloosheid. Simon waarschuwt voor de gevolgen van deze geestdrift. ‘Want terwijl enthousiasme viraal gaat, trekt waarheid aan het kortste eind’.

‘Viraal gaan’, dat is: zich verspreiden als een virus over de wereld. En dat kan snel, tegenwoordig. Corona is ons tot Emmen en Gorredijk genaderd. Voor de een lijkt de wereld op zijn grondvesten te trillen. De ander zegt dat het een griepje betreft, even uitzieken en je bent er weer. Er zullen ongetwijfeld mensen zijn die handenwringend het eind der tijden nabij zien komen. Eindelijk dan toch. Sommige kerken lopen ineens vol. Mijn trouwe dagblad spreekt van een bloedbad op de aandelenbeurs.

Enthousiasme, bloedbad, eind der tijden, het lijken woorden uit dezelfde marinade, namelijk die van de hyperbool, de overdrijving. We kunnen niet meer gewoon praten, lijkt het wel, dat moet in hoofdletters. Als je wilt zeggen hoeveel je van iemand houdt, dan schreeuw je dat van de daken. Dan schrijf je dat met een vliegtuig als wolken in de lucht. Als je bang bent, dan schreeuw je dat in bloedrode beurskoersen de krant in. Hoe maken wij in dit gekrakeel onderscheid, hoe kunnen wij vinden wat waar is, echt en goed? Wat wijs is, krachtig en schoon?

Toen ik vanmorgen met mijn honden aan de wandel ging, liep ik door een geur van sleedoorn. Haast bedwelmend, zo zoet en vol was die geur, die me, gek genoeg, bepaalde bij het kerkhof waar ik liep, bij het nieuwe voorjaar en bij mijn jeugd. De sneeuwklokjes zijn uitgebloeid, in de slootswallen met zoveel mogelijk zon en zo weinig mogelijk wind kleurt het geel van speenkruid. De narcissen schreeuwen het bijna uit, met hun knalgele trompetten. Sommige siergrassen staan tot halverwege de knie, de haagbeukhagen vormen in de luwte van het huis hun eerste voorzichtige bladknopjes, ribes en forsythia staan in volle bloei. De natuur schreeuwt en fluistert tegelijkertijd. De natuur is overal aanwezig, uitbundig, altijd in verandering en trekt zich van ons geluk en ons leed niks aan.

De corsages hadden we gemaakt van zachtfluisterende haagbeuktakjes. Met mosjes.

op mijn leeftijd zou je dat misschien zelf moeten zijn

De dag is prachtig. De nevel trekt op, het witte gras wordt langzaam groen, de wollige ochtenddauw maakt plaats voor scherp groen gras. De zon schijnt, de honden zijn al uit geweest, ik heb mijn koffie, de laptop staat open, schrijven maar! Langzamerhand kruipt het normalere leven weer een beetje naar binnen, krijg ik weer zicht op een ‘gewone’ dag. Een vriendin is jarig, we gaan er dadelijk thee drinken. Ja, het is een prachtige dag.

Schrijven wil ik, over ons huwelijk. Over de voorbereidingen, over de beslommeringen. Over de dag zelf, de metamorfose, de zinderende liefde. De een bekommerde zich om de ceremonie, de ander om het eten, de bloemen, de taart. De een deed de orde van dienst, de gang van zaken. De ander de bloemen in de kerk. Zo zijn we samen getrouwd. Nou ja, al die dingen, ik wil ze opschrijven in een stukje, een blog, een verhaal. Vorm geven, vastleggen. Nu weet ik het nog.

Elke dag kijk ik er even naar. Heb ik nog voldoende betrokkenheid? Al genoeg distantie? Staat het verhaal al voor de deur? Misschien moet ik nog even wachten, tot het zelf aanklopt. De deur alvast opendoen terwijl er nog niemand naar binnen wil, daar krijg je het op den duur koud van. Ik weet dat, mijn honden gaan soms naar buiten en dan denk ik na twee minuten dat ze alweer naar binnen willen. Wat dan niet zo is. Rustig wachten, ze komen vanzelf, als het zover is.

Net als studeren. Ik ben eraan begonnen in opperste gelukzaligheid. Culturele Wetenschappen: heerlijk! Die twee studiedagen in Utrecht, op proef, ik kon er geen genoeg van krijgen. Maar nu ons huwelijk ertussen geschoven is en alle aandacht opeiste, en er vervolgens een overlijden en een begrafenis kwamen, en een zieke neef op de Intensive Care, nu houdt de studie even wijselijk zijn mond. Hij weet zijn plaats. Pas als het zover is, klopt hij weer aan. Vertrouwen hebben, het komt allemaal wel goed. Dan mag hij weer binnenkomen.

Mijn keel doet zeer. De coltrui voelt weldadig, misschien helpt die ook een beetje bij de genezing. Dropjes, bedacht ik gisteren. Ik kocht ze direct. Maar zo’n zak is te groot, te gauw leeg, daarna heb ik meer last van mijn maag dan van mijn keel. Er zou iemand moeten zijn die mij af en toe een dropje geeft. Een vader of een moeder, iemand die het goed met me voorheeft en me een beetje kan verwennen of begrenzen als dat nodig is. Die weet wanneer de deur open kan en wanneer nog even niet. Op mijn leeftijd zou je dat misschien zelf moeten zijn. Maar dat ben ik niet.

mét mij kan het uren duren, zonder mij geen minuut

Kwart over zes, Sjoerd stond op. Als ik dan nog even blijf liggen (wat ik in de winter graag doe) duurt het niet lang of ik hoor wat. Beweging van lucht, een hond staat op, strekt zich, schudt zich uit. Ik tik twee keer op het dekbed en met een zacht sprongetje ligt ze ineens naast me. Tammo’s sprong is een hele andere, die neemt een aanloop, die knalt en dreunt neer. Stine niet, zij maakt een zacht sprongetje, als een wolkje zo licht. Soms draait ze zich nog een paar keer om, maar uiteindelijk gaat ze liggen. Of nee, ze vlijt zich behoedzaam neer. Het liefst half op me. Haar lijfje tegen het mijne, haar kop op mijn buik. Zodat ik haar aanwezigheid goed voel. En zij de mijne, denk ik dan. Wie ben ik dat ik daar protest tegen aanteken? Mijn hand zoekt haar kop, kroelt wat door haar zachte vacht en zo slaap ik weer in. Na een half uurtje word ik wakker. Geen centimeter verschoven. Zij niet, ik niet. Heel voorzichtig schuif ik onder haar vandaan. Ze blijft liggen, roerloos. Behoedzaam stap ik uit bed om te gaan douchen. Ik kijk om, daar ligt ze nog steeds, half onder het dekbed. Maar nog geen minuut ben ik uit bed of floep, ze is weg. De kastenkamer in, de bench in. Mét mij kan het uren duren, zonder mij geen minuut.

met Valentine had het weinig te maken

Sjoerd’s appje was hem vooruit gegaan: ‘Misselijk. Geen grapje’. Ik had aangeboden hem te komen halen. Maar hij hield het vol tot aan sluitingstijd, om twee uur gingen de kinderen naar huis. Hij moest nog een poosje door, opruimen, afronden, klaar maken. En toen hij thuiskwam lag er een dekbedje klaar op de bank, stond er een glas water bij en kon hij zo inschuiven. De rest van de dag is hij er blijven liggen. Uitgevloerd, afgedraaid, niks meer aan te doen. Ik ben naar Vegan Valentine geweest, het etentje in Domies Toen. Dat leek me leuk genoeg om alleen heen te gaan. ‘Dapper’, zei hij, hij begreep het goed. Thuis was er immers ook weinig te beleven. Het was een leuke avond met lekker eten. Met Valentine had het weinig te maken.

Hij ligt alweer op de bank. Twintig kilo hond bovenop hem, kennelijk kan dat. Sjoerd ademt zwaar en diep, hij snurkt nog net niet. Vanmorgen stond hij op om mee te ontbijten, het smaakte hem goed. Maar na een half kommetje havermoutpap gaf hij de rest aan mij. Ik hoefde het niet. Toen ik terugkwam van wandelen met de honden zat hij op de bank sport te kijken. Sport gaat altijd door, meestal. Maar na tien minuten was die behoefte vervuld, Sven was immers tweede geworden en voor Ted Jan Bloemen had hij geen goed woord over. Sjoerd, bedoel ik. De krant, dat ging nog net, toen was de energie voorlopig wel weer op. Nu doe ik zachtjes, zodat ik hem niet wakker maak. Over een poosje zal het wel moeten, als ik koffie haal. Koffie maakt wakker.

de hond had me een goed excuus gegeven

Vanmorgen wat later opgestaan, na een avondje alleen thuis. Ik ben het niet meer zo gewend, ik had genoeg te doen, daar niet van. Dingen voor de studie, een beetje lezen, een biertje drinken. Tammo en Stine zijn pas om tien uur gaan slapen, toen bleef ik nog even op voor dat biertje. Terwijl ik meestal voor tien uur al in bed lig. Sjoerd appte me toen hij wegging van het feest. Het was een mooi feest, met warme en liefdevolle woorden voor de jubilaris. Hij was blij dat hij erheen gegaan was, hij hield me op de hoogte van de terugreis, zei hij. De overstap in Zwolle heeft hij nog wel gehaald, ik niet meer, toen lag ik al in bed. Ergens diep in de nacht (maar het was pas tien over half een) blafte er een hond zachtjes, werd ik wakker, hoorde ik Sjoerds stem, ging het licht aan. Zijn reis was inderdaad voorspoedig verlopen, thuis had hij nog een stukje taart genomen, dat ik voor hem bewaard had. Kwart voor een in bed, kwart over zes moest hij weer op. Gisteravond was het me te laat, vanmorgen was het me te vroeg, ik bleef liggen. De hond die op me gesprongen was toen Sjoerd opstond, had me bovendien een goed excuus gegeven. Ik kon haar toch niet storen!

dat jongetje huppelt van blijdschap

Zaterdag is het zover. Op reis van dorp naar stad, koffertje mee. Trein, bus, naar een nieuwe flat tussen oude gebouwen. Met de trap naar de eerste verdieping. Ik zal een beetje vroeg zijn, maar dat geeft niet, met wat geluk is de koffie klaar. Onbekende handen schudden. Langzamerhand komen er wat mensen bij, uit het hele land waarschijnlijk. Ik stel het me allemaal maar een beetje voor, misschien wordt het daar wat minder spannend van. Gewone mensen denk ik, zoals ik. Een stuk of 25, weet ik van de mevrouw, die ik gebeld heb om te vragen of ik er veganistisch eten kan. En dat kan. Haar nummer stond op de bevestigingsbrief die ik afgelopen week kreeg. Samen met een heel pak papier. Artikelen om te lezen, vragen erbij om te beantwoorden. Ik ging er fanatiek mee aan de slag. Totdat ik er zenuwachtig van werd. Het mag wel wat minder, bedacht ik, het zijn maar teksten, het zijn maar vragen, ik hoef ze alleen maar door te nemen en te beantwoorden. Het is geen examen.

Ik ga twee dagen proefstuderen. Aan de Universiteit. Samen met 24 anderen ga ik uitproberen of studeren iets voor mij is. ‘Meet and match’, heet dat. Twee dagen me verdiepen in een onderwerp, er les over krijgen, teksten lezen, vragen beantwoorden. Dat doe ik omdat ik dat leuk vind. Maar zo vlak van tevoren is dat leuke een beetje naar de achtergrond geraakt. Mijn best doen, examenangst, bang om niet goed genoeg te zijn, het schuift ervoor. Niet mogen falen, alles moet goed zijn, het raakt aan oude dingen die diep in mij liggen en meestal verborgen blijven. Maar het verlangen was groter, toen ik zag dat deze studie bestond en dat ik kon komen proefstuderen. En wie weet uiteindelijk zelfs wel Echt Studeren. Culturele Wetenschappen. Misschien wel hartstikke leuk, zegt het vrolijke enthousiaste jongetje in mijzelf. Misschien wel veel te moeilijk, zegt de criticaster, die als een kraai op zijn schouder zit.

En er zijn docenten, die meer weten dan wij. Die kunnen vertellen, of vragen. Die uitdagen of richting geven. Die benieuwd zijn, die het beste in ons naar boven willen halen. Dat hoop ik althans, daar zijn het docenten voor. Hoe leuk is dat allemaal, dat je bezig mag zijn met wat je na aan het hart ligt. Dat je dat mag doen samen met mensen die dat ook graag willen. En dat je daar meer en meer over te weten gaat komen, zover en zo diep als je maar wilt. Het is vrijwillig, niemand die, zoals op de middelbare school, over je schouder meekijkt of je wel goed genoeg bent. Als je niet meer wilt, is dat ook goed. Als je juist wél meer wilt, is dat prachtig. Kortom: Wat wil je nog meer? Dat-ie er niet slim genoeg voor is, krast die kraai in het oor van het jongetje. En dat jongetje huppelt van blijdschap.

het is even zoeken maar vaak lukt het

Boodschappen doen en dan drie dingen op mijn Briefje hebben. En dan duurt het niet lang of ik heb ze alle drie met dezelfde letter benoemd: Bessen, Blok, Bier. Ben ik nou Bijzonder, dat ik dat vaak heb? Het is even zoeken maar vaak lukt het. Blauwe Bessen zijn in de aanbieding (Bonus), een schrijfblok heet een Blok en als alcoholvrij Bier in de aanbieding is (Bonus) neem ik daar een paar treetjes van mee. BBB, het onthoudt gemakkelijk.

In de winkel zag ik nog hoemmoes (Broodbeleg), Buiten kwam ik Geale tegen (de Buurman). Bij het uitvoegen bedacht ik dat ik met mijn drukke koffiehoofd nou geen ongeluk maken moest (Boem) en onderweg naar huis vergat ik niet om te tanken (Benzine). Nou? Ik zeg: Bingo!

 

de volgende ochtend toch weer gewoon eten als een slootgraver

Als het buiten laat licht wordt en vroeg donker, is er veel binnentijd. Om in huis te zitten, te lezen. Het hoofd en het hart in te gaan. Heel anders dan in de zomer, als de ochtenden beginnen met een vroeg rondje hardlopen en de avonden eindigen op een bankje in de tuin, in de late schemering. Actie, beweging, de natuur, het ritme van dag en nacht, ze nemen je vanzelf mee. Nee, dan nu: bijna alles staat bijna stil. Er is geen doel, het jaar is voorbij, hoogstens nog wat kleinigheden: de laatste kaarten schrijven, een laatste boodschap doen. De krant is uit, de rekeningen zijn betaald. Wat moet je nog?

‘Als je niks te doen hebt, weet ik wel een klusje’, de stem van mijn moeder klonk snerpend als ze me betrapte. In de zaak van mijn ouders was steevast werk teveel, waren er klusjes in overvloed. Ledigheid is des duivels oorkussen, het gelijk van het spreekwoord koos de kant van mijn moeder. En anders was er de bijbel wel, waar het brood in het zweet ons aanschijns gegeten werd. Niks doen was uit den boze. Dozen boeken sjouwen, vuilniszakken buiten zetten, desnoods een sjaal breien. Maar niet niks.

Misschien moet het aan het einde van het jaar zo zijn. Dat de verveling toeslaat. Zodat je straks blij bent dat je weer aan het werk kan. Tien jaar heb ik in het onderwijs gewerkt, daarna kwam mijn ontwerpstudio. Aan het einde van het jaar was er steevast eerst tijd om bij te komen van te grote drukte en daarna dingen te doen waar je niet aan toegekomen was. Klusjes. Nu mijn zaak op zijn eind loopt, vandaag en morgen nog en dan is het gedaan, gloort de leegte. Geen houvast, geen kader, niks. Een trap zonder leuning, oké. Maar wat als er geen treden zijn? Alle tijd hebben, uitrusten, geen haast, niks moeten. Uitslapen, lange ochtenden die zo voorbij zijn. Misschien is het even leuk. Maar daarna geen nieuwe opdrachten, geen nieuw werk. Op 31 december is het klaar met de zaak. En wat dan?

Onze hond Stine weet in deze laatste dagen van het jaar van vuurwerkangst niet waar ze het zoeken moet. Overdag durft ze zelfs niet te poepen. Ze wacht tot het buiten stil is en dan ineens, om twee, drie, vier uur in de nacht, meldt ze zich. Ze gaat voor de deur zitten. Sjoerd wordt er wakker van, gaat met haar naar buiten, het donker en de kou in. En de volgende ochtend eet ze weer als een slootgraver. Nog een paar dagen en het gewone ritme komt vanzelf weer op gang.

Misschien had ik me beter moeten voorbereiden. Er zijn mensen die er een cursus voor volgen: Pensioen in Zicht. Ik schrijf elke dag, dat is waar. Ik overweeg om te gaan studeren. Klusjes zijn er altijd voldoende. Ben ik niet op de vlucht om de leegte niet te hoeven voelen? Laat ik het voorlopig maar een beetje aanzien. Het is niet de eerste keer dat het jaar nieuw wordt. Het is niet de eerste keer dat de toekomst leeg is, klaar om ingevuld te worden. Misschien moet ik gewoon een tijdje ’s nachts het donker en de kou in. En de volgende ochtend toch weer gewoon eten als een slootgraver. Fuck de toekomst.

voor de zesde keer til ik mijn voeten op

Zelf eerst maar wennen, had ik bedacht. Kijken of hij niet spontaan de glazen deuren aan diggelen slaat. Of-ie geen snoeren opvreet, of ik misschien andere levensgevaarlijke situaties over het hoofd gezien heb. Of hij met zijn lawaai Stine niet de stuipen op het lijf jaagt en dus zo weer retour afzender kan. Het bleek allemaal reuze mee te vallen. Hij was minder luidruchtig dan gevreesd, met de glazen deuren ging hij uitermate voorzichtig om. Kortom: van mij mocht hij blijven. Ik besloot ze aan elkaar voor te stellen: mijn beide honden en mijn nieuwe robotstofzuiger.

Bij binnenkomst blaften ze allebei stevig. Die indringer moest eruit. Maar de bak met voer won het van verdediging en territoriumdrift. En toen de maag eenmaal gevuld was liet ik eerst Stine, aan de lijn, snuffelen aan de nieuwe bewoner. Ze rende er even achteraan, snoof wat geuren op en ging toen op de bank zitten. Tammo hoefde ik niet aan te lijnen. Die zocht direct een plekje naast Stine. Allebei keken ze met aandacht naar wat er zo nu en dan op ze af kwam, of onder ze onder de bank vandaan tevoorschijn piepte. Intussen deed de robot zijn werk, kriskras, volgens onverklaarbare logica.

‘Je breiwerk!’, gilde Sjoerd opeens. ‘Groene knop!’, schreeuwde ik terug van de andere kant van de kamer. Hij drukte erop en de veelvraat gehoorzaamde direct. Ik heb hem op zijn rug gelegd en de draad weer van zijn veegarmpje afgepulkt. Die zat er toch zeker al tien keer omheen gedraaid. Leer je van, zei ik tegen mezelf. Aan de snoeren had ik gedacht, de meditatiekussentjes tijdelijk op een stoel gelegd, de houtblokken netjes opgestapeld. De volgende keer dus ook letten op losse draadjes. Een uiteengereten sjaal en een gestikte stofzuiger, dat is niet waar ik op uit ben.

Eigenlijk maakt de robot weinig lawaai, van mij mag hij zijn werk zelfs doen terwijl ik in de kamer zit te schrijven. Zo wordt het huis schoon, in etappes, de ene dag de woonkamer, de andere dag de slaapkamer, dan weer de keuken of de B&B. Zodat de werkster minder werk heeft. Die doet natuurlijk nog wel de randjes, de plekjes achter de bloempotten, de stoelen aan de kant. Maar voortaan leef ik elke dag in een schoon huis, in plaats van een dag in de veertien dagen.

De robot komt onder de bank vandaan, twee honden zitten gebiologeerd te kijken naar wat er onder hen gebeurt. Ze volgen hem met een nauwkeurige blik, van links naar rechts. Dat is humor waar ik van houd. Als het ding een poosje bezig is, vind ik dat hij wel erg veel op de ene en erg weinig op de andere plek geweest is. Maar daar moet ik weer vanaf, hij gaat kriskras, net zolang totdat hij ongeveer overal ongeveer wel geweest is.

Even later. Geratel. ‘Groene knop!', schreeuw ik, Sjoerd is er weer als de kippen bij. Mijn nieuwe vriend was alweer lustig begonnen aan een vergeten bolletje breiwol. Een deel om zijn wieltjes gedraaid, een deel in de borstel. Dat werd weer ontwarren, en het kwam weer goed. Nu schrijf ik dit op en voor de zesde keer til ik mijn voeten op, omdat hij eronderdoor moet. Is al geweest, wil ik zeggen, maar hij luistert niet. Nog een poosje en ik laat gewoon mijn voeten staan, hij gaat er wel omheen. En anders maar niet.

als Sjoerd uitslaapt is alles in de war

Alles is in de war. Dat is eigenlijk een tekst van mijn moeder. Ze is 95. Elke week klaagt ze dat alles in de war is. Het eten tien minuten later? Alles in de war. De pillen vijf minuten eerder? Alles in de war. Op zondag een koek in plaats van een gebakje? Alles in de war. Vandaag heeft Sjoerd een margedag. Leren, studeren, vergaderen, onderwerpen die de school, de meesters en de juffen betreffen. De kinderen zijn vrij. Inloop vanaf half negen, negen uur beginnen. Dat werd uitslapen vanmorgen. En als Sjoerd uitslaapt, is alles in de war.

Was ik eerst nog van plan om iets eerder op te staan en om kwart over zeven te gaan zwemmen, de margedag maakte dat ik het te ingewikkeld vond: alleen ontbijten, alleen naar de stad, alleen terug. In plaats van, zoals gepland, samen. Dus nee, dan maar niet naar het zwembad, we bleven samen liggen wachten op de wekker van tien voor zeven. Samen ontbijten, hij naar de bushalte, ik schrijven. Zo had ik het dan maar bedacht. Maar ook dat raakte in de war.

Zou ik net beginnen met schrijven, ging de telefoon. Sjoerd, bij de bushalte. Nog steeds geen bus. Of ik hem naar het station brengen wou. Ja hoor, drie minuten later reden we het dorp uit. Zo vlot dat hij een trein eerder haalde in plaats van een latere te missen. Eenmaal weer thuis besloot ik de honden uit te laten en te eten te geven. Pas om half tien kwam ik aan schrijven toe. Aan de ene kant wil je (lees: ik) graag het onverwachte: avontuur, leuke dingen doen, verrassingen in het leven. Aan de andere kant graag alles zo gewoon mogelijk. Gewoon op tijd opstaan, gewoon op tijd slapen gaan. Daartussen graag alles gewoon.

Facebook meldt in januari weer een Cool Challenge: het koude water van het Lauwersmeer in. Kijk ik het filmpje terug van twee jaar geleden, zie ik mezelf rennen in sportkleren. Oefeningen doen. Energie opwekken. Daarna in de zwembroek het koude water in, middenin de winter. Dompelen, een paar minuten blijven zitten. En eruit, naar binnen, snert eten. Ik weet nog dat ik daarna barstte van de energie. Die wel een week aanhield. ‘Doe je dit jaar weer mee?’, vraagt Maikel. ‘Leuke uitdaging!’ Dat wordt dan in elk geval de komende weken koud douchen. Om te wennen. Zal ik die oude gewoonte weer oppakken? Raakt alles dan in de war of is het juist weer prettig ‘gewoon’?

Terug naar nu. Stine wil na het eten naar buiten. Loopt dapper naar de boomgaard, zakt door de hurkjes en doet een plas. Een onbekend geluid en ze stuift als een haas weer naar binnen. Doodsbang. Ik zal blij zijn als het in januari weer gewoon is: geen vuurwerk meer, geen bietenvrachtwagens die op ieder moment van de dag of de nacht hun lading komen halen of brengen. IJzeren containers, donderend geraas. Gewoon, een hondje dat gezellig naast de baas loopt, nieuwsgierig is en blij. Geen angsthaas.

Buiten is het grauw, een koude wind waait over het land. Alsof de herfst begint, na een paar mooie stille dagen winters wit. Nat is het, guur, er wordt meer regen en meer wind verwacht, zondag heet het ‘onstuimig’. Weer voor een regenpak, voor laarzen, voor flinke trek in de schoorsteen. Chocola bij de koffie, de kachel aan. Verder gewoon. Prettig gewoon.