later hoeft het nooit te worden
Met opstaan, ontbijten en honden uitlaten is het kwart voor negen geworden. Op tafel staat de vaas met uitgebloeide tulpen. Het stapeltje boeken, schrijfschriftjes van mijn opa. ‘1899’ in schoonschrift op het etiket. Het lege koffiekopje, de brillendoos die open staat, de al een tijdje niet gebruikte autosleutels. Stapeltjes papier met aantekeningen. De krant van gisteren. Een wereld achter ieder ding.
De ring om mijn vinger, de aderen op mijn handen, de huid die met de jaren taniger geworden is. De randen van mijn bril, als ik een oog dichtknijp, zie ik de zijkant van mijn neus. Een hond komt de kamer binnen, hij loopt op me af, stelt zijn route bij. Op de bank achter me ploft hij neer. De andere snuffelt in de keuken, ik zie haar, de deur staat open. Het ruisen van de waterkraan die stroomt, die weer ophoudt. De klokt die tikt.
Even later alleen nog de tikkende klok. Sjoerd zal inmiddels naar buiten zijn, de honden meegenomen hebben. Ik heb het niet gemerkt, ik zat weg te dromen. Zit hij in de zon? Misschien wil hij dat ik daar ook kom, zit, de krant lees. Zal ik gaan? Kopje koffie, gezellig.
Voetstappen, hondengetrippel, een deur die sluit. Was het te koud, is de krant uit, de koffie op? Wieltjes van de bureaustoel krassen over de betonvloer, getik op een toetsenbord. De ene hond gaapt met een zacht piepje, de andere staat bij zijn voerbak. Hij neemt voorzichtig een brokje in zijn bek, brengt dat naar het vloerkleed. Legt het neer, kijkt, eet. Loopt terug. Achter hem ligt Stine, ze wacht tot hij klaar is. Voor het overschot.
Van deze kleine wereld houd ik: Sjoerd op zijn bureaustoel, Tammo met zijn transportonderneming, Stine in de wachtstand, ik die het allemaal aanzie en noteer. Dit is wat de tijd en de ruimte vult: de man, de honden, ik. Dit is alles.
Totdat ik voor koffie naar de keuken moet. Totdat Tammo klaar is met eten en zijn blokje schapenvet komt halen. Totdat een van ons naar het aanrecht loopt, de la opendoet, dat blokje voor de dag haalt. En hem dat geeft. Totdat Stine in beweging komt, de kruimels oplikt die in het rond gespat zijn. Omdat zij wat preciezer eet. En altijd honger heeft.
Maar zover is het niet. Hij eet, zij wacht. Hij zit, ik kijk. Later hoeft het nooit te worden.
Reacties zijn uitgeschakeld