Half tien in de ochtend. Zitten bij Café De Jaren. Een beetje lezen, af en toe wat rondkijken, de cellosonates van Bach op de licht roezemoezerige achtergrond, waar personeel wat rommelde met kopjes, wachtend op de drukte die komen ging. Alle kranten op een vers rijtje, ik koos er drie: de Volkskrant, het Parool en Trouw. Tussen het schrijven door las ik wat, tussen het lezen door schreef ik wat in mijn opschrijfboekje. Een dubbele espresso erbij, een glaasje water, er zaten een stuk of zeven mensen in het restaurant. Tegenover me een meisje dat net als ik las en schreef, om en om. De glazenwasser deed zijn werk, ik zat bij het raam en keek uit over het water. Aan de overkant De Kleine Komedie. 'KATINKA POLDERMAN' stond met grote letters op de gevel. Mijn gedachten kwamen en gingen, er was geen tijd, en er was niets dan tijd. Ik zat, ik las, schreef, luisterde, dronk. Na twee uur nam ik afscheid, betaalde, werd weer onderdeel van het grotere geroezemoes dat Stad heet.