Maandelijkse archieven: januari 2022

je zal zien dat ik ze nooit meer zie

Vanmorgen zag ik wat ik eerder ook al zag. Toen verbaasde het me licht, nu iets meer. Bij de ondergrondse vuilnisbakken, langs het water, met de bovengrondse hokjes voor papier en vuilnis en glas, had ik vorige week al een keer twee jonge mannen zien staan, de een in kamerjas. Studenten, dacht ik nog, samen de vuilnis wegbrengen. Een niet ongewoon beeld in de grote stad, ’s morgens om acht uur, al is het wel winter en waren de kuiten bloot. Mij was het opgevallen maar ik dacht er verder niet over na. Hoogstens: zeker vroeg op, die jongens. Of laat naar bed.

Vanmorgen hetzelfde beeld, maar de andere man leek zich nu naast de vuilnisbak aan te kleden. T-shirt uit, shirt aan, broek aan. Kennelijk had hij daar in zijn blote bast en zijn onderbroek gestaan, of in minder dan dat, en was hij nu bezig zich voor te bereiden op de dag.

Ik probeerde de zaak een beetje te verklaren. Zwervers? Maar een zwerver draagt meestal geen kamerjas, was mijn gedachte. Bovendien leken de mannen mij, zo in de ochtendschemer bezien, te jong, te goedgebouwd, te energiek en te studentikoos voor het zwerverschap. Mijn vooroordelen rondom de thuisloze natie kwamen op. Ik probeerde mijn blik op mijn honden gericht te houden, want wat heb je aan een glurende wandelaar als je je staat aan te kleden? We scharrelden verder op ons ochtendrondje.

Even verderop werden we ingehaald. Een lange slanke man, met baard liep ons voorbij, een arm vol spullen bij zich, iets in de andere hand wat leek op een opgerolde slaapzak. Ik probeerde te bedenken wat de verklaring zou kunnen zijn voor deze man met deze spullen, ’s morgens om tien over acht, kennelijk op weg naar iets. Zou het een couch surfer zijn? Iemand die bij een student in een kamerjas de nacht had doorgebracht en nu op weg was naar Peking, San Francisco of Ameland? Voor een date van gisteravond die was blijven hangen en vervolgens de deur was uitgezet, leek de slaapzak me een overbodig element.

Ineens was de man verdwenen, ik heb niet gezien of hij in een auto is gestapt, de straat is overgestoken, een ander huis is binnengegaan. Het enige adres dat we voorbij gekomen waren was de kinderopvang, die zijn deuren al had geopend en waar vaders en moeders met kindjes aan de hand naar binnen liepen. Uiteindelijk gaf ik de moed op, liepen we het laatste stukje naar huis. De komende weken zal ik extra opletten. Als Sjoerd om kwart voor acht naar zijn werk gaat, gaan wij aan de wandel. Je zal zien dat ik ze nooit meer zie.

de eerste de beste plantenbak was het haasje

Piesen in de steeg, poepen in de plantenbak. Stine begint te wennen aan het hondse leven in de grote stad. Gisteravond al, ik meende dat ik zag dat ze moest, dacht ik: verzilveren, die nood. Ik ging nog even met ze uit, met allebei, en ja hoor, Stine was nog niet op straat of de eerste de beste plantenbak was het haasje, een dikke plas, en klaar was ze. Eerder zelfs dan Tammo, die even verderop een regenpijp benutte voor een flinke straal. Wat een feest kan plassen zijn! Daarna nog een klein blokje om en de nacht kon beginnen.

Vanmorgen vroeg, voor het eten aan, weer naar buiten. We waren nog niet beneden of daar zat ze al, op de steentjes van de steeg, nog voordat we het hek door waren, ledigde ze haar blaas met een ferme plas. Weer voor Tammo aan. Even verder, onder het viaductje door, sleepte ze me naar de eerstvolgende plantenbak voor een bescheiden drol. Zo, dat was eruit. En weer eerder dan Tammo. Al die angst van de afgelopen weken, de schrik voor elke vlieg die opsteeg, voor elke fiets die langs zoefde, die is niet weg, maar ze kanaliseert het allemaal aardig. Ze hoeft haar plas niet meer anderhalf uur op te houden, haar drol anderhalve dag. De heenreis van een ochtendwandeling is nu goed te doen. Bij de terugreis blijft ze nog tamelijk volhardend trekken aan de lijn. Alsof het dan sneller gaat. En alsof dat de bedoeling is.