Maandelijkse archieven: april 2019

Geesje is dood

Ik schuif de trein in, mijn koffertje en mijn rugzak achter me aan, er is plaats genoeg. Een tweetje wordt mijn stek voor het komende half uur. Achter me hoor ik even later een harde stem: ‘Everybody okay?’. ‘Als dit drie minuten gaat duren, ben ik weg’, denk ik in een flits. Geen zin om tot aan Almere het gebedel aan te horen van een junk, of het geraaskal van iemand die de weg kwijt is. ‘Mai name is Henry’, klinkt het, met Amsterdams accent, ‘en my waif is ded’. Ik kijk opzij, zie een korte gedrongen man van tussen de 75 en 80 jaar. Nee, denk ik, weglopen kan nu echt niet. Ik draai me om, ‘wat erg’, zeg ik terwijl ik op de leuning schuin tegenover zijn stoel ga zitten. En hij barst in huilen uit. ‘Dank u wel’, snikt hij, en snikt nog harder. Zelf moet ik een brok in mijn keel wegslikken, dit verdriet raakt me, een man die zo intens verdrietig en wanhopig is om het grote verlies, dat hij het niet meer voor zich kan houden. Alle conventies doorbreekt in het gangpad van de Intercity. ‘Wat is er gebeurd?’, vraag ik, en hij begint te vertellen, af en toe onderbroken door verstikkende tranen. Over zijn vrouw, die negen jaar geleden is overleden, na veertig jaar huwelijk. Over Geesje, die er altijd was.

En nu is Geesje dood. En hij huilt, er is geen einde aan. ‘Dank u wel’, zegt hij nog een keer zachtjes, ‘bent u psycholoog?’ Nee, dat ben ik niet. Henry vertelt, hij gaat naar Groningen, daar woont zijn zoon, daar woont zijn kleinzoon. ‘Woon je niet bij Geesje dan?’, vraag ik. ‘Nee’, zegt hij, ‘die woont in Zaandam. Ik heb gelogen. Ze is niet dood, ze is ziek. Ze kan morgen wel dood zijn. Haar familie verdraagt mij niet, ik moest weg, al mijn kleren heb ik daar achtergelaten, alles’. En verder vertelt hij, en mijn geraaktheid van daarnet, mijn empathie, verbrokkelt terwijl ik hem blijf aankijken. Is dit nou een pathologische leugenaar?, vraag ik mezelf af, een man die het niet laten kan? Die zelfs vertelt dat hij liegt, en je zo weer in zijn volgende leugen inkapselt? Zijn die tranen fake? Nee, besluit ik, die zijn echt. En ik laat hem niet in de steek maar besluit wel om het gesprek wat bij te sturen, ik zeg dat ik wat ga eten, wens hem sterkte en een goede reis.

Mij drukt hij de hand, lang en stevig, hij bedankt me nog een keer voor mijn aandacht. ‘Dank u wel’. We zijn er bijna, in Almere, tijd om over te stappen. Hij loopt naar zijn rollator, op het balkon van de trein, het vleugje alcohol ruik ik nu pas. Een jongen helpt hem uitstappen, de drie grote treden af met die rollator. Bovenop een grote weekendtas. Henry is onderweg naar de overkant van het perron. Naar Groningen, net als ik. De trein staat er al, hij stapt ergens in het midden in. Ik zoek een ander plekje.

Toen Henry vertelde dat hij zes bedrijven had gehad, allemaal in de film en de reclame, en 50 man personeel, tja. Toen hij zei dat Matthijs van Heijningen een klant van hem was, oké. Toen hij begon over dat zijn zoon zo goed zingen kon, en auditie gedaan had voor Ciske de Rat, en eigenlijk de voorkeur had gehad boven Danny de Munk, vooruit. Toen hij vertelde dat hij in een rechtszaak beland was, dat Fred Teeven hem de zaal had laten uitzetten, toen begon mijn interesse tanen. Een praatjesmaker misschien, deze kwetsbare kleine oude Amsterdammer, die zijn vertrouwde stad weer uit moest, naar Groningen helemaal. Die al vroeg in het glaasje gekeken had. Maar die tranen, dat verdriet, die waren echt.

vrij

Ik loop de slaapkamer binnen om even iets naar de koelkast in de berging te brengen en zie hem vliegen, hoor hem angstig tsjilpen. De koolmees. Zo nu en dan heb ik er een in de slaapkamer. De tuindeur op een kier, de luxaflex naar beneden, en toch weet zo’n klein vogeltje, op zoek naar nestgelegenheid, zijn weg naar binnen te vinden. En eenmaal binnen kan hij er niet meer uit. Ik weet wat me te doen staat: de ruimte donker maken, op één lichtplekje na.

Eerst maar het gordijn van de lichtkoepel dicht. Dan het grote gordijn grotendeels, en de luxaflex omhoog, de buitendeur wijd open. Als hij de weg naar het licht zoekt, vliegt hij meteen de vrijheid tegemoet. Maar de bange mees is naar het andere raam gevlogen en heeft zich daar opnieuw door de zonwering heen weten te dringen. Nu zit hij daar min of meer klem, tegen de ruit aan, tsjilpt nog harder en fladdert wat op en neer tussen het glas en de messcherpe metalen lamellen. Als hij zich maar niet bezeert, zo’n vogeltje is zo doormidden.

Heel langzaam trek ik de zonwering een paar centimeter op, zodat hij niet schrikt en misschien nog hoger opvliegt. Nee, hij blijft zitten, kijkt mij eens even aan, draait zich om en vliegt dan met een wijde boog naar de deur, het licht, de vrijheid. Buiten zie ik dat een andere koolmees, zijn vriendinnetje misschien, zich bij hem voegt en meevliegt. Ze is al die tijd blijven wachten. Ze zijn herenigd en weer gewoon vrije vogeltjes geworden, net als al die andere. Ik zal ze niet meer herkennen.