Om half vier kwamen ze. Kopje thee, koekje d’r bij en op de stoel. Ik vertelde over onze eerste ervaringen hier op de Oelesprong, met harde stekels en zachte viooltjes. Kwetsbaarheid roept tederheid op. Dat werd het startpunt voor onze ontdekkingsreis drie jaar geleden en nu ook voor deze lezing. Daarna liepen we door het ontwerp heen en liet ik wat foto’s zien van voor en na, van drie jaar geleden en nu. Dan zie je ineens zelf ook weer hoe hard het allemaal gegaan is.
Toen we gingen wandelen kwam Sjoerd net thuis. Goed gemikt! We liepen de oprit af naar het westen, toen het gras over naar de uiterste punt van de vijver. Van daar naar de kop van de vijver en over de vlonder. Elke keer weer een andere blik, een ander perspectief of lijnenspel. En toen het bos in.
Het was een genoegen om met zo’n groep geïnteresseerde mensen door onze eigen tuin te wandelen en te vertellen. En te kijken naar hoe zij keken, te luisteren naar wat zij vertelden.
We kregen applaus en een mooi bloemstukje en togen naar Leens. Daar was de borrel. We waren meer dan welkom. Te gast bij mensen die van de boerderij komen en hun liefde voor planten opnieuw vorm geven, nu aan de rand van het dorp met uitzicht op de ijsbaan en de velden. Prachtig! Zo schoven we de avond in, met droge worst en pruimen.
Achter in de auto hield Tammo de wacht.
De tuinclub komt. Vorig jaar hadden Jan en Els al een keer gezegd dat de tuinclub graag wilde komen kijken. Ze zien zo vaak affe tuinen. En die van ons is er nog maar net, die is niet af. Dus afgesproken, de tuinclub komt.
Vandaag is het zover. Ik kan het niet laten om toch mijn best te doen. Want geen affe tuin, maar het gras moet wel gemaaid. Nog even wieden. En hoe pakken we dat nou aan? De mensen komen, en dan? Stuur ik ze het bos in of krijgen ze eerst wat informatie?
Dus een rijtje stoelen in de woonkamer, een beamer (van Jan en Els) en ik heb de afgelopen week nagedacht over wat ik wil vertellen. Een beetje over ons, over het ontwerp, inspiratiebronnen, en wat foto’s van het begin en van nu. Kopje thee, koekje. Zestien glaasjes in rijtjes van vier. Met twee theepotten.
Tammo stort zich natuurlijk vijftien keer even enthousiast en luid blaffend weer op de volgende bezoeker. Misschien mag hij een poosje bij Agnes, dat ga ik dadelijk nog even vragen.
Het liedje van de Wandelclub zit in mijn hoofd. ‘Wij zijn dol op de bossen’. Alles is klaar. De tuinclub komt, joehoe!
Tammo’s liefste speelgoed is een popje. Negenennegentig cent bij het Zweedse woonwarenhuis. Tammo is er heel voorzichtig mee, al zit hij er weleens zachtjes op te kauwen. Maar het blijft heel, hij koestert het. Het heeft een naam. Popje.
De grootste stunt die Tammo met het popje heeft uitgehaald verraadt zijn inzicht en zorgvuldigheid: Het popje had een hansopje aan. Maar nu niet meer. Heel voorzichtig en met beleid heeft Tammo het uitgetrokken. Dat duurde dagen. Steeds een beetje verder, totdat het uit was. Hansopje bleef heel, popje ook.
Vanmiddag stond Tammo in de groentetuin, net als ik. Ik wist dat hij het popje mee naar buiten gesmokkeld had. Ik zei ‘Waar is het popje?’ En Tammo rende de oprit af, om het huis heen, naar de westborder, tot aan de rand van het veld. Hij kwam terug. Met popje heel voorzichtig in de bek. Hij legde het voor zijn eigen voeten neer, net buiten mijn bereik.
Mijn hond begrijpt mij.
De oude tante. Een hersenbloeding, nog wat factoren, en ze kwam er niet meer bovenop. Dik zesentachtig.
Op een hete middag hebben we haar begraven in Leens, waar mijn familie vandaan komt. Vanuit de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt aan de Valgeweg. Een jaren zeventig soort-van-schuur, met slechtgevoegde steenstrips aan de wand en een schrootjesplafond. Het zong er stroef, met een tegenstribbelende organist. De preek ging uiteraard over de lasten van dit leven en bij Jezus zijn.
Neefje en nichtje gingen bij de microfoon staan, een cd’tje aan met droge piano. Ze gingen zingen. Schoon, droog, zonder opsmuk. ‘Veilig in Jezus’ armen, veilig aan Jezus’ hart’. Zij begon, en hij nam het over. Zij schoof naar de tweede stem. En toen gebeurde het. Het mengde mooi en in heel die kale toestand kwam vlees en bloed. Het ging een beetje jeuken tussen mijn schouderbladen en de eerste traan diende zich aan.
Neefje twee vouwde zijn papieren uit en ging vertellen over tante’s leven. Van coupeuse naar maatschappelijk werk, van Leens naar Leiderdorp. Haar betrokkenheid bij anderen, later de zorg voor haar ouders, terug in Leens. Neefje stopte even. Hij slikte, en bij mij jeukte het weer. Traan twee.
Toen nam de kaalheid het weer over. De kerk uit, de straat op, op weg naar de groeve. We liepen, we hebben haar begraven. Het Onze Vader voor wie wou. Koffie, cake, naar huis.
Dank neefjes, dank nichtje, voor het respect. Dank voor zoveel vlees en bloed. Voor zoveel brood en wijn.
Trouwe lezer, dat het rustig is op het blog wil niet zeggen dat er niks te doen is.
Elke dag buiten ontbijten. Werken in de siertuin, de moestuin (wat een vreugde!). Sjoerd belde vanaf de hobbykwekerij, of er nog ruimte was voor wat aardbeiplantjes. En hij kwam thuis met 65 stuks. Intussen had ik het bedje gespreid, ze konden er zó in. Smullen dus, volgend jaar.
De hond uit, de boodschappen gedaan. Er wordt gereisd en gewerkt, vergaderd, gespit, gegraven en begraven. Zo rijgen zich de dagen aaneen. Met veel beweging en buitenlucht. Of soms een beetje minder, omdat die gekneusde teen niet helen wil. Nou ja, dan maar wat rustiger aan.
Kernwoorden: groen, buiten, volop.
Zondagmiddag. Sjoerd is naar Alma Huisken in Molenrij om daar de tuin te bekijken en een rondleiding te krijgen. Intussen valt de regen met bakken uit de hemel. Ik pas op Tammo en mezelf. Die teen moet maar op een stoeltje of zo. Gedachten op een rij, materiaal voor een verhaaltje. Het water in de vijver staat tot aan de rand, in Delfzijl zouden ze de kering er voor sluiten. Het tikt op de dakkoepel, Tammo zucht nog eens diep. En ineens spettert de zon weer naar binnen. Het is volop zomer.
We waren met zijn allen
over van een oud leven,
Wij waren het die er nog waren.
Fijn, sprak hij zacht, fijn,
dat jullie er zijn,
ik kan het bijna niet begrijpen.
De hond en ik, en wie nog meer,
we waren er.
Zijn blik dreef naar de verte.
We brachten wijn mee, rode wijn.
Hij nam een slok, het smaakte goed.
Een zachte glimlach gloorde.
Bekaf waren we daarna
en moesten uren slapen.
Wouter Wieringa
Een tuin in de avond
Er gebeuren dingen hier en ik ben de enige
die weet welke
ik zal ze noemen en ook zeggen waarom
er staat een oude tuinbank onder de appelboom
er ligt een oude voetbal in het gras
er komen oude geluiden uit het huis
er is oud licht in de lucht
dit gebeurt hier: een tuin in de avond
en wat je niet hoort en niet ziet—de plekken
waar we kuilen groeven en
die huilend dichtgooiden
ik vertel dit omdat ik niet alleen wil zijn
voordat ik het ben
Twee koningskinderen
Als alle mensen op hun handen liepen
En ankers bleven drijven op de Rijn,
Als oesters ongehoorde dingen riepen
En naalden ons doorstaken zonder pijn,
Als kangoeroes in hemelbedden sliepen
En mummies konden zingen in hun schrijn,
Als piramiden soepel zouden zwiepen
En modderbaden geurden naar jasmijn,
Als reuzen gingen zwemmen in ’t ondiepe
En er geen einde kwam aan dit refrein,
Dan hoorde ik een raamkozijn zacht piepen
En kuste jij me, dwars door het gordijn.
De sla is geplant, de dichter is gestorven.
Toen mijn broer stierf las ik voor:
Met jou kwam een nog vreemd
verdriet waarop ik een leven
lang gewacht heb.
Het kwam uit je ogen in de mijne
uit je handen onder mijn jas
het kwam en ik liet het.
Eindelijk zag ik dat alles voorbij
zou gaan als deze dag boven
land dat ik liefheb.
Ik zeg niet dat het erg is
ik zeg alleen wat ik dacht
te zien.
Wij gedenken Rutger Kopland.