we ruimen de boel eens lekker op
Er staan tuinstoelen, dozen vol oud papier. Omgevallen bakjes schroeven, een oude matras, een fietsenrek, een grasmaaier, twee fietsen, een aanhangwagen, alles staat en ligt er en vormt een haast organische barricade waar steeds moeilijker doorheen te komen is. Eergisteren lukte het nog, op weg naar gazonmest. Die ik zowaar vond. De mest was verpakt in plastic maar toch oud geworden, beschimmeld. In de keuken woog ik de zak, die, dat stond erop, een kilo meststof zou moeten bevatten. Hij woog anderhalf, de helft aan vocht erbij. Ik heb het op het gras uitgestrooid en kijk nu elke dag even naar het resultaat. Ik zie weinig gebeuren.
Ooit was ik er vaak te vinden, in de weer met de zaagmachine en de vlakbank, maakte kastjes van resten hout. Zette stelen aan hamers en bijlen, sleep mijn beitels, maakte een werkbank of een zaagbok. Ik hield van de geur van vers geschaafd vurenhout, van vers gezaagd multiplex. Ik hield van een rechte zaagsnede met een scherpe zaag, helemaal door de plank heen of tot halve diepte, bijvoorbeeld om een houtverbinding te maken. Ik hield van het snijden van een scherpe beitel door zacht hout, van het opruwen met grof en naschuren met fijn schuurpapier. Ooit maakte ik een kozijn van merbau, een hele harde houtsoort. Het duurde lang, het zagen ging moeizaam, het steken traag. Het woog zwaar, er liep rood vocht uit, het rook naar oud bos.
Sommige oudere mannen gaan kleinere dingen maken, als ze vroeger grote dingen maakten. Ik weet een man die molentjes maakte die in tuinen pasten. Hij, timmerman, gewend aan daken, vloeren en kozijnen, boog zijn vak om naar een hobby. Er stonden misschien wel tien molentjes in zijn tuin die allemaal draaiden als het woei, het waren mooie molentjes, goed gemaakt ook. Als je stil bleef staan kon je zien dat het allemaal verschillende molentjes waren, waarschijnlijk had de man bij elke molen een verhaal, over waar deze of die een replica van was, en of het een houtzaagmolen of een korenmolen betrof, een grondzeiler, een buitenkruier of een spinnenkop. Aan watermolens deed hij niet. Alles woei met de wind.
Maar niemand stapte van zijn fiets, niemand vroeg. Op een dag is de man opgehouden. Misschien omdat zijn tuin vol was, misschien omdat al zijn familieleden een molentje hadden. Misschien ook omdat de natuur onoverwinnelijk is, het hakken en zagen steeds moeilijker wordt. Zijn schuur slibde dicht met dozen, met tuinstoelen. Zijn schaven werden roestig, zijn beitels bot. We kunnen wel van alles willen maar nooit altijd. Het houdt een keer op. Zou het nog lukken, vraag ik me af, om op een zaterdagmorgen in oktober, als onverwacht de zon uitbundig schijnt en de herfststorm luwt, de deur van de garage open te doen en te zeggen: kom, we ruimen de boel eens lekker op?
Reacties zijn uitgeschakeld