schaap
Heel in de verte zag ik een schaap in de wei. Poten omhoog, stil. Ik dacht: die is er geweest. Doorlopen, dacht ik. Maar toch nog even langer kijken. En ja, een kleine trilling in de poten (ik had mijn bril niet op). En ik zette het op een rennen, richting hek. ‘Tammo, wacht!’, riep ik, sprong erover en rende naar het schaap. Dat begon te spartelen maar kwam niet overeind. Met een stevige greep in de vacht zette ik het beest rechtop. Het liep een paar stappen vooruit, ging eens even flink piesen en sjokte toen, luid mekkerend, in de richting van de kudde, aan het einde van de wei. Ik liep terug naar het hek. Tammo zat keurig achter het schrikdraad te wachten.
Les: als je een schaap op de rug ziet liggen, poten omhoog, toch altijd even gaan kijken. Vaak liggen ze in een geul of greppel en komen niet meer zelf overeind. Een zware, soms natte vacht kan ook behoorlijk belemmerend zijn. Even helpen is een koud kunstje. Niet helpen is laten doodgaan.
herkenbaar
Tammo is een stabij. Sommige mensen beginnen nu te glimlachen. Die weten wat ik daar allemaal mee bedoel. Veel.
Wie een stabij heeft of had herkent ze direct. Op straat, in de verte, uit een ooghoek. Die harige zwiepstaart, dat maffe slordig-parmantige loopje, dat ogenschijnlijk gehoorzame, maar nét niet. Dat boerse nonchalante met onovertroffen stijl. Dát. Je herkent ze. En je hebt er een zwak voor.
Toen Tammo pas bij ons was stopte ik bij elke andere stabij-met-eigenaar voor een praatje. ‘U heeft er ook één, zie ik’. En dan samen dubbele vreugd. En samen een beetje mopperen op hoe ondeugend en oostindisch doof. Maar o zo leuk!
Zo stond ik eens midden in een woonwijk vlakbij Delft met de auto midden op straat stil (aanhangwagen vol goederen erachter). Niemand kon er langs. Alleen maar omdat er een mevrouw-met-stabij liep.
Afgelopen week, tussen Warffum en Den Andel, haalde ik twee fietsers in. Eén met een fietskar waar een zwart hondenkopje bovenuit stak! Ik zette direct de auto aan de kant, hield ze aan (zeventigers met passie voor fiets en hond) en we stonden daar zomaar in het veld, op een parkeerplaats, elkaars hondenverhalen aan te horen en te bejubelen. Eerst in het Nederlands maar al snel in het Gronings. Oja, dat óók, en hou doun joe dat? En o wat is ze mooi!
Gisteren reed ik op de A1. Langs de vangrail stond een auto met pech, die op een hulpwagen getakeld werd. En in een flits zag ik de eigenaresse er bij staan… mét stabij, in ijzeren greep. Het raakte me recht in het hart. Die mevrouw werd wel geholpen maar hoe moest het met de hond naast dat langsrazende verkeer? Ik kon nergens stoppen maar tot aan huis (en tot aan nu) bleef in mijn hoofd rondspoken: arm beest, hoe moet dat nou met jou?
rond
We hebben zo onze gewoontes, Tammo en ik.
Een klein rondje heet Rondje Piet. Gewoon omdat Piet halverwege woont. Janna woont daar ook. Maar toch.
Een iets groter rondje heet Rondje IJsbaan. Soms ligt er jarenlang geen ijs. Dan is het gewoon een gracht bij een boerderij. Maar toch.
Een nog iets groter rondje heet Rondje Klaasjan. En gek genoeg is dat helemaal geen rondje maar een vierkantje. Halverwege woont Klaasjan, dat dan weer wel.
Verder is er nog Rondje Blauwe Silo en Rondje Rasquert. Alles heeft zijn naam en zijn kwaliteiten.
Rondje Klaasjan is lekker het veld in en los, minstens een uur. Rondje Piet is aan de lijn langs de straat en poepen.
Ik groet ook altijd even als ik langskom. ‘Dag Piet, dag Janna’. Rondje IJsbaan gaat langs Jente, Tammo’s liefste vriendin. ‘Dag Jente’. Nee, tegen de ijsbaan zeg ik niks.
Tammo laat me mijn gang gaan. Ik denk dat hij er het zijne van denkt.
zondag
Gorredijk heeft eindelijk een ringweg. En gisteren was het zover, ik mocht er op. Bij de rotonde (speciaal aangelegd) rechtsaf in plaats van rechtdoor. Dat was me wat. Er kwam zowaar een auto van de andere kant. Een kaalgepoetste donkerrode bestelwagen uit de vorige eeuw met hier en daar een deuk. Hij slingerde wat, alsof hij ook nieuw was hier. Dat was het wel, op zondagmiddag op de ringweg. Kilometers verder, na een (speciaal aangelegde) rotonde was ik weer gewoon op weg. Leeg en overbodig, al dit nieuwe asfalt in het Friese boerenland. Bovendien miste ik Gorredijk.
Ik dacht aan zondagsrijder, een woord dat mijn vader nog wel eens gebruikte voor iedereen die slechter reed dan hij. Dat waren er nogal wat, hij schatte zichzelf ruim in. En toegegeven, hij reed het grootste deel van zijn leven rechts, hield de vaart erin en meestal zonder ongelukken. Tot hij ziek werd. Toen raakte hij weleens een stoeprand. Of een paaltje. Bij het inparkeren eerst de achterste en daarna de voorste auto. En bij het wegrijden allebei nog een keer. Hij merkte het zelf niet op. Toen hij op een afgelegen parkeerplaats eerst achteruit tegen een muur reed en vervolgens vooruit tegen een bloembak, trok mijn moeder resoluut de sleutel uit het contactslot. ‘D’r uit’, zei ze, en ze nam zelf plaats. Hij heeft daarna niet meer gereden.
Ik stelde me mijn vader voor op de ringweg van Gorredijk. Dat was wel wat geweest.
planten
Ik word planteneter in 28 dagen. En ik ben enthousiast. Mijn reden om eraan te beginnen was dat ik me graag fitter wilde voelen, met meer energie de dag door. En dat lukt inmiddels elke dag beter. Maar de spin-off is groter. Ik ben me veel meer bewust geworden van wat de voedselproductie nationaal en wereldwijd voor gevolgen heeft. Ik heb veel informatie gekregen over het nut en de noodzaak van allerlei voedingsstoffen voor ons lichaam en onze geest. En over de ongezonde rommel die ik doorgaans gedachteloos allemaal in mijn mond stak en opat. Bijkomend voordeel is ook het plezier dat ik beleef aan het gericht toepassen van mijn moestuin. Bleekselderie, aardbeien, sla, andijvie, noem maar op, ze hebben allemaal een plek op het menu gekregen. Als je in de buurt bent kun je uiteraard komen proeven van de heerlijke groene smoothies waarmee ik dagelijks ontbijt. En als ik weet dat je komt maak ik heerlijk bananensoftijs voor je. Wereldwijd stijgt de vraag naar vlees enorm. Volgens mij is het antwoord duidelijk.
maat
Ik zie ze weinig de laatste tijd: mannen met een broek die past. De jeugd draagt afzakbroeken met het kruis ergens tussen de knieën. Veel stof, weinig vorm, zal ik maar zeggen. Mannen van middelbare leeftijd wagen zich ook al niet meer aan maatwerk. Tot vanmiddag bij Albert Heijn.
Ik wist niet wat ik zag en verzette me niet tegen de neiging nog even bij de vleeswaren te blijven ronddolen, terwijl een jongeman zijn lijstje afwerkte. Negentien, schat ik, slank en vrij lang. Zijn helgroene broek was niet te klein, maar zeker ook niet te groot, zodat zijn billen strak maar soepel omsloten werden. Zijn lome tred accentueerde de zachte deining, die hijzelf niet kon waarnemen maar voor oplettende kijkers niet te ontkennen viel. Zeeziek zou je er van kunnen worden.
Ik besloot de keuze tussen gekookte en gegrillde ham nog even uit te stellen. Hij kwam weer langs. ‘Voor bier gaan we naar de Jumbo’, zei hij tegen zijn studiegenoot. Even overwoog ik bier te kopen. Maar nee, ik rekende mijn magnetronmaaltijd af en liep over de Westerstraat naar huis.
Zacht deinend.
oren
Logeren bij opa en oma in de Nassaulaan. 1961. Oom Roel hield van fotograferen en maakte deze dia met zijn Rolleicord. Mijn broer, geconcentreerd bezig met iets. Er staat een potje bellenblaas (dat hadden we thuis niet, hoor). Het tafelkleed modern schuin gedrapeerd. Ik draag een vestje met de knoopjes verkeerd om. Ik denk dat het gekregen was. Een hoedje van oma op, en dat was het.
Een verre blik. Er moest iets zijn geweest waar ik aan dacht. Misschien aan mijn ouders, die ons bij opa en oma gebracht hadden en zonder ons op vakantie waren gegaan.
Die oren heb ik nog steeds, met de oorlel een beetje omgebogen. Geen flaporen, maar toch. Mijn moeder vertelt nog weleens het verhaal: na het drinken werd ik in de wieg gelegd, op mijn zij. En ze controleerde dan altijd even of mijn oor niet dubbel lag onder mijn hoofd. Maar de kraamhulp niet.
Arme kraamhulp.
spoetnik
Voorjaar 1961, ik was drie. Samen met mijn broer (5), die nog iets verlegener was. Olfo, dat was de straatfotograaf, die knipte alles wat langskwam. Later kon je dan bij Krol aan de overkant de foto’s in de etalage zien op een bord, achter elastiekjes. Steeds twee keer dezelfde afdruk op één papier. Het was altijd spannend om tussen al die rijen te zoeken of je er bij stond. En dan thuis natuurlijk zeuren. Je kocht ze en knipte ze dan zelf door, elk een foto.
Links op het hoekje was onze boekwinkel, rechts aan de overkant de winkel van Woninginrichting Janssen. Zij twee meisjes: Mariëtte en Lisette, wij twee jongens: Harm Jan en Wouter. Zij katholiek, wij gereformeerd. Op verjaardagen dronken we een nieuw drankje: eerst suiker, dan koffiemelk en priklimonade. Schuimen dat het deed! Zij noemden dat Spoetnik, wij milkshake. Ook zo’n cultuurverschil. Maar het smaakte naar de grote wereld! In moderne roze en blauwe plastic bekers, wow!
Met Lisette zou ik trouwen. Later heeft ze me ontslagen van die belofte.
camping
Opa en oma op bezoek, op de camping. Opa was duidelijk niet van plan om in de zandbak te spelen. Oma wel.
Ik neem aan dat oom Roel de foto gemaakt heeft. Hij was altijd in de weer met foto en film. En hij had een Rolleicord, waar vierkante foto’s van kwamen. Wie de compositie bedacht heeft weet ik niet. Maar de foto ziet er strak geregisseerd en ietwat merkwaardig uit.
Opa in het midden.