kijken, dacht ik, die foto’s komen later wel
De zon kwam met een schoonheid op, niet te geloven. Kijken, dacht ik, die foto’s komen later wel. Maar toch kon ik het fotograferen niet laten. Of was het omgekeerd? Foto’s maken en toch kijken? Ik kon het niet laten! Vanaf half acht, toen ik in mijn pyjama de kamer binnenkwam en wist: ik moet nu naar buiten voor een foto, tot aan de buurman tegenkomen en erover beginnen, een dik uur later. Alles daartussen. De wandeling met de honden, het knetterende oranje in het zuidoosten, achter de rietkragen van het Boterdiep; de zachtroze beschenen wolken in het noorden, boven de Wadden. Aan alle kanten grootsheid, zo breed en zover als ik kijken kon. Het ging maar door, er kwam geen einde aan.
Pas toen ik, bijna weer thuis, J. zag en mijn mond opendeed en begon te praten, merkte ik op wat het me deed. Ik kon bijna niet weer stoppen, over die prachtige luchten, de indrukwekkende wolkenpartijen, donker, maar ook stralend wit en roze. Over de zon, die als een oranje vuurbal opkwam, in strepen van bijna zwarte lucht. Over het vlakke Hogeland, dat zich eronder uitstrekte zo breed als boerenland maar zijn kan, rondom, van links naar rechts en verder, tot het helemaal weer links was, en omgekeerd. En wij daar tussen, de honden en ik.
Ik praatte en J. begon zelf ook te stralen en vertelde over oom Cor in Canada en een wolkje dat daar de hele dag bleef, en over de kleine breedte die de zon in de winter aflegt boven de horizon, over een week of twee, en hij strekte zijn armen als de wijzers op tien over tien. Van Klimp tot aan Clevering, zei hij, de boerderijen ginds in het veld aanwijzend. En in de zomer, en hij draaide zich 180 graden om naar de zee, met diezelfde armen, was het zo: op in het noordoosten, onder in het uiterste noordwesten. Wat een verschil!
Reacties zijn uitgeschakeld