doe het licht uit en je ziet de sterren van de hemel

Twee kleine onbereikbaar hoge raampjes staan tegen elkaar open, herfstkou trekt door het godshuis. Ik zit in de bank, eerste rang op een donkerrood velours kussentje. Planken over de zerken, mijn voeten er bovenop. Ook al leg ik mijn nadrukkelijk naar schaap geurende schapenvacht erop, de stenen vloer is nu te koud om nog ontspannen op te zitten mediteren. De verwarming kon aan, zei de koster aan het begin van het jaar, toen we deze zelfde kerk reserveerden voor ons huwelijk. 25 euro extra, zei ze. Maar zover is het nog niet.

Geluiden van buiten golven op de herfstwind mee de kerk in. Aan de overkant van de straat een grasmaaimachine, ergens verderop een cirkelzaag, een auto komt aan, remt af, rijdt weg. Eén plank om snerpend door te zagen en de stilte van het halve dorp is verbroken, één man die ronkend zijn gazonnetje doet en weg is die fragiele rust. Maar aan het einde van de doorgezaagde plank, aan het einde van het pasgemaaide gras is er altijd weer de stilte die het overneemt. De stilte, waarin zoveel te horen is. Die zich niets aantrekt van mens en machines, van ontploffingsmotor en elektrische verlichting. Uiteindelijk wordt het altijd weer stil. En donker. Loop de nacht in en je ziet de buitenlamp van de eerstvolgende boerderij, kilometers ver. Doe het licht uit en je mond dicht en je ziet de sterren van de hemel.

Tijd, ruimte, stilte, duister. Geluid, een woord, een licht: grote symbolen die grote perspectieven oproepen. Ver voorbij de kleine pijntjes van alledag, van zal ik nog een kopje koffie, van een collecte aan de deur, van geen zin in de afwas. Bij het project Monnikenwerk gaat het over ‘Kunst die raakt aan iets dat groter is dan wij’. Met de kerk als atelier, als ruimte. In dat licht schrijf ik hier, letter voor letter. In deze kerk kan ik niet anders dan me verhouden tot dat wat boven me uit gaat. Onherroepelijk, onverbiddelijk. Alles hier was er al lang, alles zal er nog zijn. Passanten zijn we, we komen voor de dag en we lichten onze hielen. Het hier zijn sluit me aan op iets wat groter is.

Voorbij mijn moeite, nood en pijn
Moet er een tuin van sterren zijn. (Ida Gerhardt, uit: Georgica)

De maaier maait, de zager zaagt, de schrijver schrijft. Een uur, een dag, een leven lang, dan is het weer voorbij. Mediteren appelleert daaraan: adem in, adem uit, en dan even rust. Leg de haast naast je neer en de stilte stilt. Deze kerk is er een mooie oefenplaats voor. Die me er bewust van maakt dat het zijn hier tijdelijk is. Wat ik ook doe, wie ik ook ben, deze kerk blijft deze kerk. Zodat iedereen, altijd weer, door kan blijven gaan met aanhaken aan dat grotere. Vandaag ben ik het, in deze kerk van mijn familie, mijn geschiedenis van eeuwen her. Morgen jij of een ander. Maar er is niet alleen verleden, er is ook toekomst. Een nieuwe stip op de horizon. Morgen ik, iets anders.

Volgende week is het Allerzielen, dan is de kerk om tien uur open. Je kunt komen voor een kaarsje, voor de doden. Voor de stilte, voor iedereen. Het is de verjaardag van mijn broer, die ook dood is, al heel lang. Ik zal een kaarsje branden, in de bank gaan zitten en schrijven, de honden blijven thuis. Ik kan de hele dag blijven. Net zolang tot ik klaar ben.

Zager, maaier, chauffeur, schrijver, we nemen onze plek een tijdje in gebruik. We maken lawaai, leven, licht, beweging. Na een poos is het gedaan, de maaier gaat het schuurtje in, de zaagmachine naar de werkplaats. De auto naar de garage, de schrijver gaat naar huis. Het is maar drie minuten lopen. Wij die de machines bestuurden, de auto reden, de pen hanteerden, wij waren hier, wij hebben iets gedaan. De wereld is er een heel klein beetje van veranderd. Het gras is gemaaid, het huis verbouwd, het verhaal geschreven. Zoals het was, zo zal het nooit meer zijn. Zoals het werd, is het nog nooit geweest.

Reacties zijn uitgeschakeld