Sinds een dag of wat liggen er bij mij op het dak kleine energieproducentjes hun werk te doen. Ze worden wakker als ik nog lig te slapen en ze gaan slapen als ik nog wakker ben. Ze zijn veel handiger in productief-zijn dan ik. Bij het eerste straaltje ochtendgloren – floep – gaan ze in actie. En als er niks te doen is, och, ze liggen toch al op hun rug. Uitrusten doen ze van zonsondergang tot zonsopgang en dat is lang genoeg. Tukjes hebben ze niet nodig. Ze eten geen brood, klagen niet bij wind of regen en hebben vermoedelijk de eerste 25 jaar geen last van groeistuipen, puberteit of veroudering. Ze werken hard voor de baas, die ze alleen maar af en toe kriebelt met een flanellen schoonmaakdoekje. Ik mag ze wel, die jongens. Of zijn het nou toch meisjes?
Even over half vier in de nacht. Ik had mezelf al een klein uur wakker gehoest. Elke twee, drie minuten twee of drie korte kuchjes. Niet heel slopend, niet heel belastend. Maar toch, ik hou mezelf en de rest van de slaapkamer toch aardig uit de slaap, zo. Vroeger zou mijn moeder me hebben ingesmeerd met Vick’s VapoRub (overigens ‘het meest verkochte ‘verkoudheidsmerk ter wereld’) op borst en rug. Flink inwrijven, zodat het spul zijn werk kon doen. Daar kwam een stevige soort van etherische geur bij vrij. Dan een katoenen of wollen borstrokje er overheen en de pyjama. Dan kon het lekker broeien. Ik kickte op die geur, volgens mij was het heftiger dan LSD. Net als op de smaak van Melrosum Forte, van Nattermann, ik dronk er stiekem halve flesjes van leeg. Ik werd er zo leip van als de Pieten en mijn moeder had geen kind aan me. Maar zonder Vick’s en Nattermann, zonder borstrokje en inwrijfmoeder, lig ik een beetje onthand. Dus toch maar opstaan. Glaasje cranberrysap aan tafel, en een stukje schrijven. En al een kwartier niet gehoest.
Vick’s gaat er overigens zelf prat op dat ze Amerika in 1918 hebben behoed voor massale sterfte bij de Spaanse Griep.
In één weekend de moestuin volledig aangeplant. En intussen ook nog even de rest van de tuin aangepakt. Dankzij deze bikkel: Sjoerd. Dat jullie het even weten.
Op het eiland Rügen, in de Oo ligt Prora, een door Adolf Hitler persoonlijk verordonneerd en nooit afgebouwd vakantiecomplex voor 20.000 arbeiders. Een gevellengte van 4,5 km. De eerste steen er van werd gelegd op 2 mei 1936, precies drie jaar nadat alle vakbonden onder de NSDAP geplaatst werden en daarmee machteloos. Alle bezittingen van de vakbonden werden in beslag genomen. Een strategische zet van de führer, die de arbeiders aan zijn zijde wilde en geen tegenspraak duldde. Kraft durch Freude (https://nl.m.wikipedia.org/wiki/Kraft_durch_Freude) was de organisatie de daarvoor in het leven was geroepen. Prora is ingezet als vluchtoord voor gebombardeerde inwoners van Hamburg, maar ook als lazaret (militair ziekenhuis). Na de oorlog werd het gebied ingenomen door de Sovjet-Unie en sinds 1994 hebben de gebouwen een monumentenstatus. Het lijkt er nu vooral op dat de oorspronkelijke bedoeling van Hitler weer in beeld komt. Niet voor 20.000 arbeiders maar voor de rijkere medemens: sjieke hotels en koopappartementen van zo’n slordige half miljoen euro. Mij was het vreemd te moede, daar, precies tachtig jaar na de eerstesteenlegging. Het sober ingerichte oorlogsmuseumpje was weggedrukt in een eenzaam hoekje. Voor de appartementen blijkt veel belangstelling. En forgive me, maar ik kon het niet laten Sjoerd als een Germaan te fotograferen in een Leni Riefenstahl-achtige pose.
Deze hondjes werden in de negentiende eeuw in aardewerkfabriekjes in het Britse graafschap Staffordshire geproduceerd.
Veel illegale bordelen in Britse havensteden schijnen er als dekmantel een porseleinwinkel op na gehouden te hebben. In de vensterbank bij de dames stonden twee hondjes voor de gesloten gordijnen. Stonden de hondjes met de neuzen naar elkaar dan was dat voor de geïnteresseerden een teken dat de dame beschikbaar was. Na hun bezoek aan de dames namen veel zeelieden een setje hondjes mee naar huis als souvenir. Moeder de vrouw zette de pronkstukken op een ereplaats, op de schoorsteenmantel of voor het raam wat vader natuurlijk geen goed idee vond.
Bijnamen zijn: schoorsteenmantelhondjes, kasthondjes, schippershondjes en hoerenhondjes.
Bij mijn grootouders stonden ze inderdaad op de schoorsteenmantel. Mijn oma had ze geërfd van haar grootouders (mijn betovergrootouders), die schippers waren…
Voor mij is een extra bijzonder detail dat die betovergrootmoeder Elisabeth geboren is in Westernieland (in 1839). Haar ouders en grootouders liggen hier begraven. Toen wij ons huis kochten wisten we dat niet. Mijn nichtje in Eindhoven kwam de hondjes tegen toen haar ouders overleden waren. Ze dacht: ik weet niet waarom, maar die hondjes moeten naar Wouter. Sinds kort zijn ze in Westernieland. Ze staan in de vensterbank. Voor alle duidelijkheid: met de rug naar het glas gekeerd.
Gisteren las ik, in alle rust en met aandacht, nog eens onze mailwisselingen door. Ik genoot weer van zijn compacte, humorvolle taal. Daarin vonden we elkaar En ik voelde ook weer de onhandigheid, soms. Niet weten hoe het moest. Hij niet, ik niet.
Vandaag hebben we hem begraven. Met warme woorden, met tranen van verdriet en onhandigheid. Begraven zoals dat gaat op een dorp: van de kerk naar de akker. En naar het café. Het was mooi, respectvol. Het regende zacht.
Een ochtendje varen in het Nationaal Park Lauwersmeer met een bootje vogelaars. De zeearend was ons doel, die zit namelijk te broeden. Zijn nest hebben we gezien, in de verte. Heel groot: tachtig centimeter hoog, twee meter lang, twee meter breed. Een flink tweepersoons bed, zeg maar. Bijkomend avontuur was dat we aan de grond raakten met de boot. Uiteindelijk moest er een krachtpatser-sleepboot uit Lauwersoog aan te pas komen om ons los te trekken. Je maakt wat mee.
Ik zou een verhaaltje kunnen schrijven
over een lange regenachtige en winderige autorit, na een inspirerend maar ook wel vermoeiend weekend. Dat je, op weg naar huis, onderweg even uitstapt en bij lieve vrienden een hapje gaat eten, en helemaal aan dat hapje eten toe bent.
Over één voet buiten de auto, voorzichtig neerzetten in de berm, en dat je schoen dan net iets dieper wegzakt in de modder, en dat die modder net wat soppiger aanvoelt dan je had gedacht, en dat je eigenlijk al een beetje spijt hebt, want je mooie suede schoenen zijn nu al niet zo mooi meer, en de modder komt tot boven de rand van de zool, op het zachte kwetsbare leer.
En dat dan, tussen het gekletter van de regen en het geraas van de bomen in de wind, een hoog tsjilpend geluid tot je doordringt en je langzaam maar onontkoombaar doorkrijgt dat je onder een boom staat met 10.000 spreeuwen. En dat die modder geen modder is maar een dikke laag spreeuwendrek. En dat dat dus is wat aan je mooie suede schoenen zit. En dat je het ook ineen begint te ruiken, een merkwaardige allesdoordringende mengeling van zoet en ammoniak. En dat je ziet dat je auto al snel van kleur verandert. En van substantie. En niet alleen je auto…
En dat er dan mensen naar je toekomen die zeggen: ik zou mijn auto hier niet neerzetten.
En dat je dan weer in die drek moet stappen om in de auto te komen
en dat die geur inmiddels ook ín de auto zit
en aan je trui en aan je schoenen.
En dat je op de terugweg af en toe aan het zakje muffins ruikt dat je van je vrienden hebt meegekregen, omdat je niet weet hoe je anders die geur uit je neus krijgt. En dat je onderweg zou willen stoppen en die vieze schoenen weg zou willen gooien, uit de auto, en de automat ook, en alles wat er naar ruikt. Maar het is donker en je kunt het niet goed zien. En bovendien waait het hard en het regent pijpenstelen.
En dat je thuis de mat uit de auto gooit
in de regen, zomaar op straat
en je suede schoenen buiten bij de voordeur laat staan uit angst dat die geur ook in huis komt
en dat je, ook al is het midden in de nacht, nog een muffin opeet omdat die zachtzoete wintergeur tenminste helpt.
En dat je de volgende dag geen zin hebt om die schoenen schoon te maken want dan moet je weer aan die drek zitten
weliswaar met een borstel, maar toch.
Nou, zo’n verhaal.
En dat het dan ook echt gebeurd is
en dat de mensen dat ook geloven
en een beetje medelijden hebben, maar ook grinniken van de viezigheid
en de dommigheid
en dat ze dan toch de eerste dagen maar even geen muffin eten…