We kwamen Henk tegen, de honden en ik, tijdens de ochtendwandeling langs het kanaal. De buurman, hardlopend met een sportbroekje en een blauw T-shirt aan, dat nog niet nat kon zijn van zweet. Hij pas op weg, wij bijna thuis. Heerlijk, zei hij. Ja, zei ik, en ik vertelde over vroeger, in het dorp waar we woonden. ’s Ochtends vroeg lekker een stukje rennen, en voor het ontbijt weer thuis zijn, waar Sjoerd dan net wakker was en ontbijt stond te maken. Dan leek het alsof het leven nog beginnen moest en ik alleen er al even van had mogen proeven. Terwijl de wereld sliep was ik buiten, bij de opkomende zon, bij het land, de dijk, het wad. De zon in het oosten, een zacht windje, de vogels, de lege weg voor en achter me, alles voor mij alleen. Idyllisch klinkt het, en dat was het in mijn beleving ook. Ik vertelde het aan Henk, hij knikte dat hij het begreep en liep weer verder langs het kanaal. Ik ook, wij ook, de andere kant op, naar huis, waar het leven nog beginnen moest. Hondenvoer in bakjes doen, een kopje koffie voor mij, de afwas van het ontbijt, de koppen van de kranten lezen. Dit schrijven.