Maandelijkse archieven: maart 2021

Ertussen

Zal ik het zwembad reserveren, dacht ik. Vanaf donderdag kan het, een uur per dag. Je kan er lange banen trekken, langer dan ik nu redden zou, met mijn ongeoefende lijf na een Coronajaar met weinig zwemwater. Omkleden langs de rand, na afloop koud douchen, zo houd je de kans op besmetting klein. Het leek me een leuk idee. Maar naarmate de dag dichterbij komt steeds een beetje minder. Het lijkt me koud en ver, de afstand tussen warm water en warme kleren.

Vandaag wordt het veertien graden, morgen achttien, hier en daar twintig. Maar daarna. Elf, tien, acht. Net als ik lekker op gang kom, de korte broek uit de kast, misschien even de tuin in voor een klusje, als de zomer in zicht is, wordt het ineens weer acht graden! Ik vrees dat de pers komt kijken, dikke jassen aan, camera mee. Een microfoon aan zo'n lange hengel, om te zien wie het waagt om zijn veel te lange baantjes te trekken met veel teveel afstand tussen warm water en warme kleren. Daar willen ze wel een schamper filmpje van uitzenden. Klappertandend, kippenvel.

Het weer lokt om naar buiten te gaan. De honden mee om een eindje te sjouwen, en ze dan thuis met een bak vlees gerust te stellen voor de komende paar uur. Zodat ik schrijven kan en mijn gedachten ordenen. We hebben ons huis verkocht, we gaan hier weg. Wat haalt dat overhoop? En ook: we gaan ergens naartoe. Verheugen, zenuwachtig zijn. En dan nog: de tijd tussen weggaan en aankomen. Zeven maanden. Geen idee waar ik die doorbrengen ga. Nog steeds niet.

Je zou kunnen zeggen: ik sta op, ik ga een eind lopen. Dan weet je dat je weggaat. Dat je ook weer thuiskomt. Maar hier weggaan en ergens anders aankomen, dat is iets anders. Ja, zeggen sommige mensen, dat doe je altijd. Je cellen veranderen, je groeit, je wordt ouder. Degene die vertrok is niet dezelfde als die aankomt. Je huis, je honden, alles is al na een half uur niet meer hetzelfde. En toch, thuiskomen is vertrouwd. Over een poosje hebben we een ander huis. Ik weet al hoe het er daar uitziet. Waar de muren staan, wie de buren zijn. Hoe ik het hebben wil, waar de wc komt, de eettafel, het bed.

Dat het weer een thuis gaat worden, lijkt me logisch. Je pakt de spullen uit, zet ze in de kast. Je zet het eten op tafel, je ruimt af. Knipt een lampje aan, leest nog even in de krant. Je knipt het lampje uit, zegt elkaar welterusten. Je slaapt nog even niet, omdat je hoofd tolt. Uiteindelijk lukt het wel. En dan is het ochtend, je vraagt je af waar je bent. En het dringt vanzelf tot je door: ik ben hier thuis. Als je dat maar vaak genoeg doet, met je eigen spullen om je heen, je eigen honden, je eigen liefste, dan lukt dat wel. Overdag de dingen doen, ’s avonds in slaap vallen, je ‘s morgens soms nog even afvragen waar je ook alweer bent.

Maar zover is het niet. Eerst moet alles overhoop, los van de muur, uit de kasten. Oud zeer kom je tegen, oude liefde. Het ruwt je een beetje op, het gaat van binnen zeer doen, schuren, prettig of onprettig, allebei. Alles wat meegaat, moet in dozen, alles wat niet meegaat moet in andere dozen. En die dozen moeten ergens opgestapeld tot er een auto komt die ze meeneemt. Je raakt dingen kwijt die je nooit meer terugvindt. Je vindt dingen terug die je nooit was kwijtgeraakt, je vindt dingen waarvan je niet eens wist dat je ze had, of nog had. Ze gaan in dozen, ze gaan mee of ze gaan niet mee. Hoe dan ook: alles gaat hier weg. Net als jijzelf, je gaat hier ook weg. Ergens heen.

Een tussenhuis. Het huis tussen andere huizen in. Van hier naar daar, maar nu nog even niet, er komt eerst nog iets tussen. Meestal is dat geen goed bericht: ‘Ik zou naar je toe maar er kwam iets tussen.’ Het oude huis ken ik als mijn broekzak. Ik heb het ontworpen, ik heb het verbouwd, de lijntjes getrokken, de kamers gekleurd. Twaalf jaar hebben we er doorgebracht, de liefste en ik. De ene hond is er oud geworden, de andere nog jong en speels gebleven. We zijn er getrouwd. Over iedere drempel heb ik mijn voeten getild. Straks komt het nieuwe, ik leer de lijntjes kennen, trek er een paar nieuwe bij. Maar eerst dus het tussenhuis. Leeg vel, geen lijntjes, geen kleur. Ik weet nog niet waar ik ’s morgens wakker word om me af te vragen waar ik ook alweer ben.

Van warm water naar warme kleren, oké. Maar daartussen.

tv

Zal ik het zwembad reserveren, dacht ik. Donderdag gaat het open, Papiermolen in Groningen. Buitenbad, 50 meter. Je kan er lange banen trekken, langer dan ik nu redden zou, met mijn ongeoefende borstcrawl na een Coronajaar van weinig zwemwater. Je kunt reserveren, een uur per dag. Omkleden langs de rand, na afloop alleen koud douchen, je houdt de kans op besmetting klein. Het leek me een leuk idee. Maar naarmate de dag dichterbij komt, nemen de bezwaren toe. Het lijkt me koud en ver, als ik de afstand tussen warm water en warme kleren moet overbruggen. Dat koude douchen lijkt me geen punt, even lekker schreeuwen en je voelt je ineens weer jaren jonger. Thuis doe ik dat vaak, dat koude, niet dat schreeuwen. Als ik zin heb. En ik heb best vaak zin.

Vandaag wordt het veertien graden. Morgen achttien, overmorgen ook. Maar daarna. Elf, en daar zit het breekpunt. Als ik net lekker op gang kom, wen aan de zomer, de korte broek uit de kast, misschien even iets in de tuin doe, en daarna is het ineens weer elf graden. Terug naar elf! Ik vrees de pers, die natuurlijk komt kijken, een camera mee, en een microfoon aan zo'n lange hengel, om te zien welke idioot het waagt om zijn veel te lange baantjes te trekken in een veel te koude omgeving met veel teveel afstand tussen warm water en warme kleren. Daar willen ze wel een filmpje van met klappertandgeluiden, om de rest van Groningen schamper om te laten lachen. Nee, ik doe niet mee, ik blijf thuis. Voor de buis.

goud

Ochtendgloren, de zon was bijna op, het vroor en het was heerlijk. Hoe eenvoudig kan het zijn. Je brengt je man naar de bus en de dag ontvouwt zich, vogels zingen, het wordt licht, de koperen ploert toont zich in zijn volle glorie. De straten zijn leeg, heel soms ontstaat er in de verte een geluidje dat aanzwelt tot motorgeronk, een auto, die dichterbij komt, langs gaat en weer opgaat in de verte. Tante Henny heeft eens verteld dat in de oorlog mijn oom, de juwelier, het land door reisde op zoek naar koopwaar. Goud en zilver, sieraden, juwelen, hij kocht ze op. Anders viel er niets te verdienen en dus ook niets te eten.

Hij ging op reis, op de motor, en was dagenlang weg. Ze wist misschien ongeveer wel waar naartoe, maar zij bleef in Delfzijl, hij ging alleen op de motor het land in, langs mensen, langs winkels, tips achterna om goud en zilver, dat hij kocht en meenam. Ook in tijd van oorlog geen veilige onderneming, heen met geld, terug met rijkdom, handelswaar. En als dan op zaterdagavond, het was spertijd, je mocht niet buiten zijn, alles was stil, in de verte een zacht geluid aanzwol tot dat van een motor, tussen Appingedam en Delfzijl, over het slingerende weggetje langs het Damsterdiep, dan wist zij: Riewing komt thuis! En dan werd het feest. Dan kreeg hij te eten, dan werden de tassen uitgepakt. Dan hadden ze elkaar honderduit te vertellen.