Vanmorgen ga ik er weer voor zitten, in een lege kerk, op een leeg moment. Voor mijn bescheiden avontuur, dat ik gedoopt heb tot 'Voor het schrijven de kerk in', en niet alleen met een knipoog. Ik ga zitten, maak me stil, luister. Dat de stilte oorverdovend is, kan ik niet zeggen. Voor een snel antwoord op de vraag 'wat doet dat nou met je?', of, nog prozaïscher, 'waar doe je het voor?' moet ik hier niet zijn. Sowieso is het woord 'snel' in dit kader een vreemde eend.
De stilte neemt mijn tijd, neemt mijn gedachten, neemt de ruimte over. Een hond blaft, een auto remt af en trekt weer op. Voor de rest is het zitten in deze middeleeuwse kerk in 2020 niet anders dan 900 jaar geleden, stel ik me zo voor. Ongelooflijk, dat dit gebouw al zolang op deze plek staat. Alles wat in al die eeuwen deze ruimte vulde, tot en met mijn eigen huwelijk, vlak voordat Corona de wereld de adem benam, staat niet in de weg dat het vandaag opnieuw leeg is en stil. In deze ruimte, die van de eeuwen is.
Wat dient zich aan? Wat wil gehoord, wat wil geschreven worden? Het is een dwaaltocht waarvan ik de richting en de reikwijdte niet ken, de diepte niet peilen kan. Het is wachten tot de woorden komen. Die in mijn eigen ruimte om laten gaan. Het is ademen in de tijd. Huiveren soms, me realiseren dat eeuwen geleden over deze zelfde zerken de overgrootouders van mijn overgrootouders gelopen hebben. De Heer geloofd, de vuisten gebald, misschien. Ik ben hier diep geworteld.
Als ik weer buiten kom, de indringende warmte van de zon voel, die zelfs de schaduwnoordkant van de kerk nu al klam maakt, stopt iets verderop een blauwe Toyota. Een man loopt naar het hek, blijft staan, maakt een foto van de kerk. Een vrouw zet een paar stappen in de richting van de naastgelegen pastorie, 'De Weem', knipt. Negen eeuwen in een vijfhonderdste deel van een seconde. Ze houden het voor gezien. Er is hier immers verder niks.