Mijn moeder leek goed te pas. Ze was aan het rommelen op de wc toen ik binnenkwam, dat duurde zeker tien minuten maar er was niets verontrustends aan de hand, ze probeerde alleen maar een plas op te vangen voor in een potje, wat niet lukte, ik hoefde haar niet met een Tia van de grond te plukken. Ze kwam eraan geschuifeld achter de rollator, stapje voor stapje, ze had humor en keek helder uit haar flonkerende bruine kraaloogjes. Maar op mijn vraag hoe het nou ging, na dat herseninfarct van eergisteren, zei ze: ‘Eerlijk gezegd niet zo goed’. Ze weet dat ze minder goed uit haar woorden komt, ze weet dat ze soms heldere momenten heeft, maar steeds vaker heeft ze die niet. En dan weet ze dat ook niet. Van het infarct kan ze zich niets herinneren, anderhalve dag van haar recente leven is kwijt.
Ze nam de tijd om na te denken, nadat ze me had gefeliciteerd met mijn verjaardag, en iets aardigs over de honden had gezegd, eentje links, eentje rechts. Even met zijn tweeën, zei ze, dat was een goed moment om het erover te hebben. Moest ik nog iets vragen of zeggen nu het nog kon? Nee, zij ook niet. Ze was er zich goed van bewust dat het over een poosje ophoudt hier, dat het gebakje van daarnet (‘goud eet’n veur ’n aarbaaider’) weleens het laatste zou kunnen zijn. Dat ze op een keer zomaar niet meer wakker zou kunnen worden. En dat ze er wel vrede mee heeft, dat het wel ongeveer klaar is. ‘73 jaar is ook heel bijzonder’, zei ze. 93, verbeterde ik haar, en ze vond het net zo bijzonder. Het gesprek ging niet over God, niet over haar man, niet over haar andere zoon. Nee, gewoon over haar en mij, over wat onder handbereik lag. We zoenden, zij ging eten, ik ging naar huis. Ze zwaaide.
Morgen gaat Sjoerd met de fiets en de trein naar zijn werk. Ik zou even op en neer naar de stad kunnen, er liggen twee boeken klaar voor me bij de bieb. Bij de Biologische winkel aan het Zuiderdiep zou ik de extra ingrediënten kunnen halen voor de vlaai. Het kan allemaal, en ineens denk ik: zo verzin ik taakjes, vlecht ik mijn dagen aan elkaar, ik doe een beetje van dit en een beetje van dat. Laat de honden uit, ruim de B&B op, bak een taart, schrijf een dagboekfragment. Maar wat is mijn plan? Haruki Murakami, de Japanse schrijver van wie ik het boek ‘De jacht op het verloren schaap’ aan het lezen ben, zegt ergens: ‘Je leeft alleen echt als je ergens naar op zoek bent’. Waar ben ik naar op zoek? Wat is mijn plan, als ik weet dat ik iets zoek? De ik-persoon leidt een doelloos, kleurloos en zinloos leven, totdat hij op zoek gaat. Zijn hele leven verandert, alleen maar omdat hij wat zoekt. Wat zou ik kunnen zoeken? Zingeving is het, in mijn vocabulaire, en iets krijgt pas zin door het zin te verlenen, te geven. Dus is er een wisselwerking. Iets krijgt pas zin als je die geeft. En je kunt pas iets zin geven als je weet wat het is. Kip en ei, lijkt het wel. Moet ik Murakami eerst uitlezen om te snappen wat er uiteindelijk gezocht moest worden? Want mij is allang duidelijk dat het niet om dat schaap gaat, maar om de beeldspraak van dat schaap in het leven van de ik-figuur. Een filosoof, Ype de Boer, heeft een boekje geschreven over de achterliggende thematiek van de boeken van Murakami: ‘Murakami en het gespleten leven’. Hij (Murakami) schijnt telkens weer dezelfde onderlaag aan te roeren, in de basis gaan zijn boeken steeds over hetzelfde. Wat dat precies is, weet ik nog niet, ik heb dat boek nog niet gelezen. ‘Ype de Boer laat zien dat Murakami's verhalen ons iets kunnen leren over een fundamentele gespletenheid in het menselijk bestaan. Deze originele bespreking van Murakami's alledaagse helden, magische figuren en droomachtige sferen nodigt uit om Murakami's fictie op het eigen leven te betrekken, en werpt nieuw licht op thema's als identiteit, verantwoordelijkheid, zelfkennis, verbeelding, liefde, vrijheid en lot.’En als ik eerst de essays van Montaigne uit wil lezen, en het boek ‘Herfst’ van Ali Smith, kom ik er voorlopig ook niet aan toe om Ype de Boer uit de bieb te halen. Dan moet hij terug voordat ik aan hem begonnen ben. Taart bakken als je geen trek of geen feestje of voldoende brood in huis hebt. En tegen de tijd dat je trek hebt, het feestje er is, of het brood op, is de taart verschimmeld.
Intussen ben ik alweer op zoek naar een volgend recept. Vlaai, daar heeft Peter G. het vaak over, dus ik dacht: laat ik eens googelen op vegan vlaai. De rijstevlaai stak met stip boven de andere vlaaien uit, qua zoekresultaten, een Limburgse mevrouw, die van huis uit gewend is om lekkere vlaai te eten (althans, dat zegt ze) heeft net zolang geëxperimenteerd tot ze een goede vlaai gemaakt had, met een lekkere bodem en een rijke vulling. Dus dat wordt de volgende uitdaging: rijstevlaai, maar dan zonder dieren. Eigenlijk wil ik de eerste wel voor mijn verjaardag, komende donderdag, al af hebben. Er moeten wat ongewone dingen voor in huis gehaald worden, zoals Johannesbroodpitmeel (het bestaat echt), en aardappelzetmeel (om ei te vervangen). Het is allemaal te koop, is het niet bij de supermarkt, dan wel bij de Biologische winkel. Ik herinner me knutseltijdschriftjes uit mijn jeugd, uit het duistere begin van de jaren zestig. Zwartwit, vage grijze foto’s, met knutseloefeningen ‘voor de jeugd’. IJzerdraad buigen tot een exotisch dier, triplex figuurzagen tot een kabouterschemerlamp, klei modelleren tot een herder naast een dromedaris. Prachtige voorbeelden, er werd me een wereld voorgespiegeld die bereikbaar leek. Ik begon er enthousiast aan, mijn fantasie kende geen grenzen die niet overbrugbaar waren. Maar altijd liep het ergens spaak, was iets niet te koop, of te duur, of lag anderszins buiten mijn bereik. Steeds opnieuw viel mijn droom in duigen. Bak ik nu met mijn taarten een inhaalmanoeuvre?
Ik bak graag, en ik blijk ook, zo nu en dan, graag te koken. Gisteren kwam het allemaal even een beetje bij elkaar, toen ik voor de maaltijd Harira (Marokkaanse maaltijdsoep met tomaat en kikkererwten, die traditioneel ’s avonds in de Ramadan wordt gegeten) had gekookt, de dag ervoor al. Dat vond ik als maaltijd net iets te weinig, dus heb ik er een uienbroodje bijgemaakt: pizzameel tot pizzadeeg gekneed, er een flinke grof gesneden ui overheen gedrapeerd en het geheel twintig minuten in de oven gebakken tot een heerlijk plat uienbrood. Kleingesneden dadels en peterselie uit eigen tuin erbij. En bij de koffie een stukje zelfgebakken pruimentaart van zelfgeplukte pruimen. Het gevoel grenst aan geluk, dat ik dan ervaar. Het een plus het ander, de soep, het brood, de taart; het plukken, het bakken, het verzinnen: het klopt, het smaakt goed, het wordt erg gewaardeerd, zowel door mezelf als door Sjoerd. En het geheel is meer dan ik verwacht had, meer ook dan de som der delen, het samenzijn en samen doen speelt daar een grote rol in. Het zijn van die momenten, ik geniet er zeer van. Kan ik me een moment van hard werken herinneren waarop ‘alles zo bij elkaar kwam’? In elk geval kwam dat nooit door het harde werken. En als ik kook of bak ben ik nooit hard aan het werk. Terwijl ik het er wel druk mee heb, ook vrijdagavond om half elf nog, als de taart uit de oven moet.
De meteorologische herfst is ingegaan en de eerste appeltaart is gelukt, al was hij te warm en te zacht om aan te snijden, en deed ik het natuurlijk toch, gisteravond, gedreven door lust en ongeduld, en zakte hij natuurlijk een beetje in- en uitelkaar. Er liep wat vocht uit, vocht dat ik er op het laatste moment, voor het bakken, juist nog bij had geschonken. Appeldiksap, ik dacht, een beetje vocht en een beetje zoet kan geen kwaad, verder zit er maar 100 gram suiker in, best weinig voor een taart met anderhalve kilo zure appels, goudrenetten van eigen boom. Het liep er dus zo weer uit, de volgende keer kan ik dat achterwege laten. Of de taart uiteindelijk stevig genoeg geworden is, zal ik straks wel zien. Een kopje koffie zonder appeltaart kan ik me niet voorstellen, tenminste niet als er appeltaart in huis is. Of appelsmurrie.
06 - 517 888 95 • info@wouterwieringa.nl • RSS