De aardappelen zitten in de grond. 42 piepers in de zavel. Zo heet de grond hier, een vruchtbaar en los men
Gisteren even bij buurman B. geweest voor advies. Zijn moestuin is altijd om door een ringetje te halen. Boerenkolen van heb ik jou daar, bonen, prei, noem maar op. Hij heeft me voorgedaan hoe poters moeten, ik doe het na. Geen gif, geen ‘gewasbescherming’, gewoon puur natuur.
De Boerenbond had nog wel een klein zakje Bionica, net groot genoeg voor mijn twee bedjes. Vervolgens de bonen erin, ‘Prelude’, stamslabonen, drie in een kuiltje, dichtduwen en groeien maar.
‘Toentjen is aordighaidswaark’, zegt buurman G. Hij kan het weten, hij is 83. Intussen is het zachtjes gaan regenen. Van binnen ben ik blij. Toe maar, regen, toe maar.
Zoals mijn lief mij, na een lange reis,
weer eind’lijk in zijn armen sluit, en huilt.
Zoals de hond, die kronkelt,
zich geen raad weet van geluk,
en binnenin de stenen breken.
Zo opent zich de lucht
in onbeschrijflijk blauw.
Zaterdag. Het duurde even voordat ik het zelf doorhad. Je bent zenuwachtig, zei Sjoerd, (overigens niet zonder leedvermaak). En inderdaad. Het was iets ouderwets, iets tussen proefwerk en schoolreis.
Ik besloot er maar aan toe te geven en ging me alvast omkleden. De tas had ik gisteravond al ingepakt klaargezet. Sjoerd reed, Tammo achterin, op weg naar Sauwerd, een paar dorpjes verderop. Aan het begin van het dorp stond een wegwijsmeneer met lichtgevende kleren. Hij wees ons de enige parkeerplaats die nog over was. Mooi vooraan. We stapten uit, ik trok de rits van mijn jasje dicht. Niet dat het koud was. We liepen het dorp door, ik voorop, het ging me niet snel genoeg. Bij het Dorpshuis was het druk, er stond een rij. Net toen ik achteraan wilde aansluiten zag ik opzij een bordje: voorinschrijvers naar het café. Daar stond geen rij. Op tafel drie bakjes met enveloppen, erachter drie dames die me alledrie graag mijn envelop wilden geven. Het startnummer speldde ik op mijn borst, de plastic plaat met chip moest aan mijn schoen geregen, zei mevrouw twee.
Even Tammo aaien, een praatje met Sjoerd en met de buurman die er ook was. Toen naar de start. Mister speaker kon ik niet verstaan. Dat hoefde ook niet. De meute kwam vanzelf in beweging, ik dus ook. Mijn eerste hardloopwedstrijd was zojuist begonnen.
Vanmorgen liep ik weer mijn hardlooploopje. Deze keer van Westernieland via Saaxumhuizen en Eenrum naar Pieterburen en weer naar huis. Er hing een mist van de vriendelijke soort: dicht genoeg om de stilte te benadrukken en open genoeg om veilig te zijn.
Dauw uit de bomen regende op het plaveisel en als een wonder kropen er allemaal kleine slakjes uit de berm het natte asfalt op, dat kennelijk van de mooie dag van gisteren nog wat warm was. Allemaal zwarte naakte slakjes, pasgeboren, zo klein als een lucifer, en hier en daar eentje ertussen met zijn huisje op zijn rug. Een klein huisje nog. Met tientallen deden ze wat slakjes moeten doen: profiteren van de combinatie van warm en nat.
Ik deed mijn best ze te ontwijken, zoveel pril geluk loop ik niet graag in de weg. Even dacht de natuurliefhebber in mij dat ik de auto’s en de trekkers moest gaan waarschuwen: geen paddentrek maar slakkentrek. De tuinliefhebber in mij zei dat ik dat maar beter niet kon doen.
Zigzaggend liep ik mijn rondje. Het zal een raar gezicht geweest zijn.
En ja hoor, weer 10 kilometer vogeltjes gekeken: rustig hardlopen (een sukkeldrafje) en om me heen kijken. Alle tijd, geen haast, geen topprestatie. Toen ik mijn neus buiten de deur stak wist ik al: dit is goed. De zure lucht van mest woei door de straat. Ik hou er van. Dat is wonen op een dorp, ‘buitenlucht’. Teken van het nieuwe groeiseizoen.
Alles is in gang. Ontelbaar veel vogeltjes, die zich niet laten bekijken maar wel laten horen. Ik ken ze niet, althans: de meeste niet. Wel de kievit, die een eindje klagend meevliegt. Wel de scholekster, wel het koppeltje eenden dat snaterend opvliegt uit de sloot. De specht die roffelt ergens ver weg hoog in een boom.
Vogeltjes kijken, het betekent dat ik ook het gebroken glasplaatje in de berm zie liggen. Het lege sigarettenpakje, het stukje aluminiumfolie dat om een boomtak is gewikkeld. De bijna lichtgevend groene frisdrankfles, de pretreepverpakkingen van al die koters die zich moed ineten op weg naar school.
Ik kom de buurvrouw tegen, zij in de auto, ze steekt de hand op. Dat doen we hier, de hand opsteken. ‘Lekker tempootje’, zegt de man die zijn kinderen naar school brengt, en hij lacht vriendelijk. ‘Goed vol te houden’, zeg ik, en ik loop weer door. Vogeltjes kijken.