Jaarlijkse archieven: 2013

foto

Mijn vader hield van fotograferen. Van zijn zwager had hij een camera gekregen, een Kodak Retina, waar hij erg trots en zuinig op was. Bij hoge uitzondering mocht ik het bruinlederen foudraal bij het drukknoopje losmaken en het toestel als het ware ont-wikkelen. Eén of twee keer heb ik meegemaakt dat de camera uit het etui mocht, door de schroef onderaan los te draaien. Ik weet nog hoe ontroerend het was om de camera zo bloot aan te vatten, zo met de hand op het koele leer, waarmee het metaal was afgewerkt. Het knopje mocht je niet indrukken, je wist immers maar nooit of er een filmpje in zat!

Mijn vader hield van de zelfontspanner. Hij stelde dan het statief op, schroefde de Kodak er op vast met daaraan een soort buigbare injectiespuit, de draadontspannner. Een kennelijk van tevoren bedachte scene werd neergezet, met altijd een plaatsje voor hemzelf erbij. Makkelijk bereikbaar, aan de zijkant, zodat hij eerst door de zoeker kon kijken, dan met de draadontspanner de zelfontspanner af deed gaan en vervolgens nog een paar seconden de tijd had om naar zijn plaats te rennen, zich zo ontspannen mogelijk te gedragen en zo nonchalant mogelijk te kijken en te wachten op de bevrijdende klik. Het resultaat kwam natuurlijk pas na weken wachten, als het filmpje en de afdrukken afgehaald konden worden bij Foto Vonk in de Landstraat. Formaat 9 x 13 centimeter met een geschulpt randje.

Jaren na zijn dood vond ik zijn Kodak met een filmpje er nog in. Ik heb het ontwikkeld en afgedrukt. Deze foto kwam tevoorschijn. Het was ongeveer 1964. De donkergroene velours gordijnen, de eetkamerstoelen met spijltjes, de televisie, het lampje dat er op staat, de klimplant (met kleine groene spijkertjes vastgezet op het zachtboard van de wand), allemaal tekenen van die tijd. De brillen, de parels. De quasi losjes op de schouder gelegde hand, de wat onzekere poging van mijn moeder om mijn vader aan te kijken. Allemaal tijdens eenzestigste seconde vastgelegd en zo’n dertig jaar verborgen in een fotorolletje.

de borstrok

Jongens en meisjes, of je het gelooft of niet, jullie papa’s en mama’s kregen vroeger een borstrok aan als het buiten koud was. Een gebreid wollen soort-van-hemd dat óver je hemd moest. Meestal was het door oma gebreid, van restjes wol. Onze oma breide wat aan de harde kant. Soepele lapjes kwamen niet uit haar handen.

Was de borstrok versleten of te klein dan werd hij uit elkaar gehaald. Als je aan een losgehaald draadje trok kon je zó – trrrrr – de hele borstrok aftrekken. Zo heette dat. Het was een kringelig draadje, dat je dan tot een bolletje kon opdraaien. Oma breide er dan een nieuwe borstrok van. Die was meestal net zo krap als de oude. En net zo stug.

Het was een heel gedoe om de borstrok aan en uit te krijgen. Over je hoofd, dat eigenlijk niet door het gat paste. Fris was het ook niet, en de gehaakte randjes schuurden op je vel. Was je verkouden, dan kreeg je eerst een vettig smeersel op je borst, dan je hemd aan, dan je borstrok, soms een flanellen lap ertussen en daaroverheen je pyjama, die op die manier natuurlijk ook te strak zat. En dan maar zweten. Onze papa en mama (en de dokter) dachten dat dat goed voor ons was.

Nou, groot zijn we wel geworden.

ziek hondje

Tammo is ziek. En dan wordt ook een hond ineens een ziek hondje. Oortjes naar beneden, staartje laag, de schouders staan wat dun en hoog en hij loopt een beetje onvast.

Tammo hoest als een zeehond. Dat giert het baasje door de keel. Dus ome dok, tevens vriend Sander, wat doen we? Ome dok zegt: doe maar een kinderhoestdrankje. Tuigje in plaats van halsband (dat irriteert de luchtpijp minder). En verder rust.

Kinderhoestdrankje. Ik zeil zo mijn verleden in. De zoete smaak van Nattermann. Ik lustte het zo graag dat ik vaak stiekem een lepeltje extra nam. Of twee. Dat ik ’s nachts wonderlijke ervaringen had weet ik niet aan de ingrediënten van Nattermann. Ik was zo high als de pieten! Nooit zag ik tijd en plaats zo wonderlijk verschuiven als na een overdosis hoestdrank.

De ingrediënten zijn veranderd, Tammo zal vannacht geen tripje maken. Maar de smaak is dezelfde, hij lebbert het lekker van het schoteltje. En kijkt vragend. Nóg een beetje?

cake

‘Geen idee waar ze is’, zei oom. 90 en 91 zijn ze. 67 jaar getrouwd, 72 jaar samen. Ver weg zal ze niet zijn, lopen gaat niet meer.

Ik pakte de plakjes zelfgebakken cake uit. We aten en kletsten wat. Nou ja, ik schreeuwde. Oom is doof.

Oom was 18 toen hij als leerling-horlogemaker naar Drachten ging. ‘Voutn bie aander onder toavel’, had zijn vader gezegd, de voeten bij iemand anders onder de tafel. De baas had een hond en de hond hoorde bij de leerling. Dus oom aan de wandel. Binnen drie dagen wilde hond alleen nog maar met oom. Hij vertelde met glans in zijn vochtige ogen. Thuis geen hond gewend, en toch…

‘Mijn opa had ook een hond, zei hij. Tenminste…’, en zijn ogen dwaalden, alsof hij zijn gedachten afzocht naar iets herinnerbaars. ‘Ja, volgens mij had opa een hond. Maar wie kunnen we het nog vragen? Ze zijn er allang niet meer.’ Hij sprak licht, was soms de draad even kwijt, begon opnieuw.

Tante kwam. Ze was wezen bloemschikken. Ze vond ’t niks, maar het ging om het zijn, zei ze. En het was druk, de hele zaal zat vol. Ze schoof het product van zich af, in de vensterbank. Ze vond het niks.

‘Lekker, de cake bewaar ik voor vanmiddag’, zei ze. ‘Leg maar op tafel, dan vergeet ik het niet.’

zomer

Al dagen was het aangekondigd. Heel Nederland kon zich alvast een beetje overstuur maken: eindelijk zomer! Nou ja, één dag. Gisteren.

Vroeg op, er moest van alles gebeuren, aan mij zou het niet liggen. Met Tammo het veld in, wandelen naar Pieterburen. Hij mocht los en kon heerlijk rennen en snuffelen, ik genoot van de natuur en de ruimte. Bij Domies Toen, de prachtige botanische tuin, waren de vrijwilligers druk en vrolijk bezig om er voor het nieuwe seizoen weer iets moois van te maken. Kopje koffie bij Nienke en de jongens, en toen weer terug, door het veld.

Thuis verdween Tammo, voorlopig uitgeteld, in zijn mandje. Voor mij dé kans om een bedje te spitten (het werden er twee, wat een lekkere losse grond, wat al een hoop wormen!) en te beginnen met het schoonmaken van de vlonder. Vriend Sander sms’te dat hij al net zo enthousiast bezig was in zijn tuin. Na een poosje scharrelde Tammo alweer rond, veel te nieuwsgierig naar wat ik aan het doen was.

Aan het eind van de middag waren we moe en tevreden. Allebei een bakkie voer en dat was het wel. Voor vandaag.

hak&breek

Vanmorgen voor dag en dauw. Het klonk als het betere timmerwerk. Toen ik het gordijn openschoof zag ik wie er zo vroeg aan de slag was: Henk Hak, alias Kees Klop, alias Simon de Grote Bonte Specht. Druk bezig om het tweede duur gekochte Vogelbeschermingsnestkastje (invliegopening 28,0 mm, pimpelmeesfähig) te verbouwen tot spechtenkot. In de winter deed hij hetzelfde bij nestkast 1 en kennelijk is het hem goed bevallen.

Zwager vertelde dat spechten nestkasten openbreken die niet in de herfst zijn schoongemaakt. Daar zitten allemaal lekkere torretjes en spinnetjes in, die de moeite van het hakken waard zijn. Deze specht was kennelijk verkeerd voorgelicht. Misschien moet ik er de volgende keer een bordje ‘buit eruit’ bijhangen.

Elk nadeel hep se voordeel: ik heb nu twee riante spechtenonderkomens in de tuin. Lenteklaar. Kom maar, jongens!

Foto: spechtenbistro. Oók van Vogelbescherming!

lentewit

Wit was het vanmorgen, ijzig wit. Wit van de rijp op het gras en op de bomen. Ieder takje wit van ijskristal. En mistig, wit van mist.

De zon breekt door, het blauw van de lucht is ijsblauw en geeft zo’n klaarheid aan de dag. Wit en blauw kleuren het licht in de kamer, alles frist op.

De zon warmt de oranje beukenbladeren, de ijskristallen smelten, het dooiwater druipt glinsterend langs de takjes naar beneden. Siergrassen die krom buigen onder de zware last van het witte ijs zwiepen zachtjes in de wind en richten zich beetje bij beetje op, terwijl het water drupt. De witglinsterende randjes langs de bamboe, die meewiegen op dezelfde maat, steken fris af tegen het net zo frisse knisperende groen van de blaadjes.

De vogels hebben het ook door, mezen sodemieteren twee aan twee door het gaas en weer terug, ze donderen en buitelen over en onder mekaar, drukdrukdruk in het vogelhoofd.

Het dooit en het druipt, het lekt uit de bomen. Maar het zompt niet. Het knettert!

troost

Beth Haïm (Huis des Levens) is de Portugees-Joodse begraafplaats in Ouderkerk aan de Amstel. Ik was mooi op tijd en kon er even wandelen. Vanaf de straat zie je wat graven, hier en daar een zerk. Er liggen hier zo’n achtentwintigduizend mensen, meer dan je zou vermoeden. Een kleine stad vol.

Langzaam vormde zich een wat onwennige groep, donker gekleed, de mannen het hoofd bedekt. We gingen zoeken waar we moesten zijn, aan de achterkant van de begraafplaats. Daar werd de groep wachtenden steeds groter. De auto kwam, de eenvoudige kist (zonder handvatten) werd op een karretje gezet. We liepen er samen achteraan. Het was druk.

We pasten maar nauwelijks in het huisje. Een schrale ruimte, planken vloer met zand erover gestrooid, mooi stoer balkenplafond en kleine raampjes. Geen stoelen, we stonden dicht tegen elkaar aan, de kachel brandde in mijn rug. Er werden oeroude Hebreeuwse gebeden gezongen, mannen liepen al biddend zeven keer om de kist.

Een spreker sprak namens de familie en daarna namens zichzelf. Toen gingen we uit, de hof in. Het gat was al gegraven. Er werden gebeden gezongen, een aantal mannen schepte zand. Het viel met doffe dreunen op de kist. We keerden om en liepen weer naar het baarhuisje. Gebeden.

‘Troost uw vriend niet, zo lang zijn dode voor hem ligt’. Het is de dode die, zolang hij voor ons ligt, alle aandacht krijgt. Pas als hij begraven is, mag er gecondoleerd worden. Aan de overkant. Met koffie. En cake.

stabijs

Achtentwintig stabij’s en wetterhounen samen aan de wandel. Stel je voor, Tammo plus zevenentwintig verre ooms en tantes, verre achternichtjes en -neefjes. Hij had de dag van zijn leven!

Al snel had hij de leider van de troep (een bijna-loopse zwarte wetterhoun) tot zijn vriendin gebombardeerd. Samen voorop. Ze liepen ongeveer vijf keer zoveel als wij.

Soms kwamen we andere hondjes tegen. Tammo en wetter gingen er dan in gestrekte draf met z’n tweeën op af om de veiligheid van de troep zeker te stellen. Echt iets voor Tammo: de neus vooraan. Redelijk eigenwijs, af en toe even flink blaffen.

We liepen door het bos, met een grote boog, vanaf de parkeerplaats voor een restaurant tot we, na zo’n twee uur, achter het restaurant weer uitkwamen. Tammo liep om het restaurant heen, ging voor de deur zitten: hier waren we vertrokken, hier wilde hij ook weer naar binnen. Heel kenmerkend voor een stabij: taakje afmaken. En goed opgelet!

We hebben hem de hele avond niet meer gehoord.

ijs 2

Het is een beetje een gek idee. Sjoerd bindt op de bank de ijzers onder. Stapt door de tuindeur naar buiten. Loopt drie stappen over de vlonder. Leertjes af, op het ijs en… daar gaat-ie!

Een paar slagen, even diep zitten en dan skrrrrr… stoppen, draaien en opnieuw. Het is dan wel niet de Bonkevaart, maar toch!

Tammo ziet het even aan, rent dan blaffend mee door de kamer, van voor naar achter en terug. Hij mag ook naar buiten en begrijpt er eerst niets van. De vijver, daar kan je toch niet op stáán?

Uiteindelijk blijft hij aan de kop van de vijver zitten. Dan overziet hij alles het best en hoeft-ie niet zoveel te lopen. Na een poosje is Sjoerd klaar. Schaatsen af en weer naar binnen. Tammo blijft strategisch buiten zitten, zodat hij ons kan zien. Uit die grote hondenogen straalt maar één vraag: Balletje?