Maandelijkse archieven: november 2013

bijna 80

Heel soms kom ik haar tegen. Ze is klein, een paar koppen kleiner dan ik (en ik ben niet groot). Ze is altijd eerst een beetje afhoudend, alsof ze me niet wil storen. Maar ik vind een praatje leuk, en we lopen dan een eindje samen op. Zij met een tasje boodschappen dat bijna de grond raakt, ik deze keer zonder Tammo.

‘Met hond had ik u wel herkend hoor’, zegt ze. ‘Woont u daar tegenover, met dat puntdakje?’ ‘Ja, precies onder dat puntje.’ Ze komt uit Zwolle en dat hoor je. ‘Bijna tachtig’, zegt ze. ‘In april word ik tachtig. Sommigen willen wel dood, maar ik niet hoor. Ik wil best nog een poosje door’. En zo praten we over haar, over mij (‘hoe oud bent u?’). En ze vertelt over haar zoon die 50 is. Ik over mijn moeder van 89. ‘Ik had ook een dochter. Die is maar 27 geworden. Anorexia. Ik wou haar wel helpen maar niets hielp. 40 kilo.’ ‘Het is nu weer veel op tv maar ik wil het niet zien. Mijn broer wel maar mijn zoon en ik niet.’ ‘Heeft u dat ook in de familie?’ ‘Nee, maar mijn broer is jong gestorven. 38.’

Zo praten we, rustig wandelend in de frisse najaarsochtend. ‘Dank u wel voor het luisteren’, zegt ze op de hoek. En ik bedank haar voor het gesprek. Zij links, ik rechts. Ik zit nu onder het dakje en kijk uit op de haven, op het schip waar zij woont. Bijna 80.

wei

Het was een uur of vier en mooi zonnig toen we gingen wandelen, Tammo en ik. De straat uit, het dorp uit, langs Kaakhorn het veld in, en vandaar naar de oude dijk. Tammo lekker los, hij loopt mooi op het karrenspoor, al blijft hij weleens opzettelijk een beetje hangen. Kuiltje graven, spoortje zoeken. Enfin, we gingen achter de oude dijk rechtsaf, en bij de blauwe silo weer ‘door de dijk’ het land in. En daar rook meneer kennelijk iets zo onweerstaanbaars dat hij – floep – zó de sloot over was, onder het schrikdraad door, de schapenweide in. FOEI! Maar niets hielp, meneer had zijn neus aan de grond en rende als een dolle heen en weer. De schapen zagen de bui hangen en renden met zijn allen naar een hoekje van de wei. Maar Tammo had andere interesses.

Er zat voor de baas niets anders op dan de kleine boef te volgen: sloot over, schrikdraad over, tot ik hem uiteindelijk in de verste hoek van de weide eindelijk te pakken kreeg en aanlijnde. Maar ja, toen terug. Wat was wijsheid. Met zijn tweeën in tijgersluipgang onder het schrikdraad door leek me geen optie. In de verst tegenoverliggende hoek (al gauw weer een paar honderd meter lopen) vond ik de mogelijkheid om ons tussen een paaltje en de sloot door te wringen. Voor Tammo liep dat niet helemaal vlekkeloos, hij piepte het uit (ja, dat komt er nou van). Toen nog eens dezelfde afstand teruglopen naar het pad en daarna naar huis.

Het was donker toen we thuiskwamen. De onderste 80 procent van Tammo bestond grotendeels uit klei. Natte stinkende Groningse klei.