Frits doet vis. Dat wil zeggen: hij studeert dierwetenschappen aan de Wageningse Universiteit. Zijn specialisme is vis. En hij heeft er ongelooflijk veel lol aan!
Wij hebben een vijver. En vijver + Frits, dat kun je raden. Zo heeft hij een keer bommetje gedaan terwijl ik op de vlonder in een stoel lag te slapen.
We hebben Frits gevraagd om Hoofd Helderheid te worden. Want een heldere vijver, dat is wat je wil. En hij wou. Dus, Frits, moet er vis in? Ja, er moet vis in. Maar wel met beleid. Want kies je foute vis, dan heb je het gedonder in de glazen, de poppen aan het dansen: viezigheid, het een eet het ander op en voor je het weet zit je vast aan pompen en gemalen. En dat is wat we niet willen. Voorntjes, zegt hij, een paar. Vanavond kwam het verlossende sms’je: ik kom eraan. Met vijf blankvoorns. Wij blij, hij blij, zij blij. Hij heeft ze vrijgelaten. Blijven voor een biertje ging niet, hij moest nog even glasaaltjes checken in Noordpolderzijl. Zo is Frits.
Nu maar hopen dat we straks niet de hele reigerpopulatie van Westernieland en Pieterburen langs de oever hebben staan. Voor een Ikea-ontbijt. Hoofd Helderheid zegt dat het goedkomt. We vertrouwen hem. Op de Helderheid!
(De volgende avond daalt, met een sierlijke vleugelslag, de reiger en strijkt neer op de rand. Wie heeft hem ingeseind?)
Meneer en mevrouw eend hebben elkaar en onze vijver gevonden.
Zo op het oog een vredig beeld. Wie het paringsgedrag van eenden een beetje kent weet van de doodsnood waarin mevrouw met enige regelmaat verkeert. Ze houdt dan met moeite het hoofd boven water. Meneer lijkt er geen genoeg van te kunnen krijgen. Dus nog maar een keer. En met een beetje pech willen de buurmannen ook wel even.
Ze drentelen door het gras, man en vrouw, wiebelen de kontjes wat heen en weer, net zolang tot er weer een behaaglijk rustplekje gevonden is. Als ik ze niet stoor met de camera vallen ze lekker in slaap. Gezellig.
Of het echtelijk (on)gerief leidt tot zwangerschap en nakroost, daarvan houd ik u uiteraard graag op de hoogte.
Af en toe moet je even weg. Een ander behangetje om je heen. Tapetenwechsel, zeggen de buren. Vorige keer was het Brussel met Marc en Pim. Nu Frankrijk. Een weekendje Amiens met Jan, Vera, Sulivan, Cindy, Thijs en Lies. Daarna apart verder. Caravan mee, Tammo mee, voor het eerst!
Natuurlijk moest Tammo spuiten (tegen Rabiës), pillen (tegen Franse wormen) en smeersels (tegen Franse vlieg- en steekbeesten). De caravan kreeg een beurt. De auto had eigenlijk ook zoiets nodig. Toen konden we weg. Neus naar het zuiden, de file in.
Natuurlijk duurde de reis langer dan gehoopt. Natuurlijk was de camping al op slot. Natuurlijk ging het toen ook nog regenen. En toch was het gezellig, leuk, gemoedelijk. Telkens iets doen met Tammo. En dan weer met de groep of alleen. Het weekend vloog om en we gingen naar zee. Tammo in zee. Op jacht naar de golven. En de golven op jacht naar hem. Heen en weer, steeds maar weer. Blaffen, nou!
En dan slapen. In de caravan. Soms rustig, soms draaien en draaien en draaien. Alert – WAF. En dan weer heerlijk rozig, lekker doorslapen.
We hebben het leuk gehad. En waren o zo blij weer thuis te zijn. Gewoon. Lekker thuis.
Witte Paas. Een laagje sneeuw op auto’s, daken, vlonder, gras. Niet lang, want de zon maakt de wereld warm. En dan is er geen houden aan. Maar toch, witte Paas! We hebben heerlijke dagen vrij om buiten te zijn. Wandelen met Tammo, de velden in. Onwaarschijnlijk blauwe luchten, onwaarschijnlijk witte wolken. Te koud zonder sjaal, en dan ineens, met de zon erbij, zweet op je rug!
We leren Tammo apporteren aan de lange lijn. Zo blijft hij in de buurt en een beetje onder appèl. Zodra hij te ver gaat raken wij hem kwijt, maar hij ons ook. Dan zijn de vogeltjes en de reeën interessanter. Dat kan al gauw even duren. En dat willen we niet, het is broedtijd. Dus aan de lange lijn. Oefenen met bijna nét echte haasjes. En helemaal echte dummy’s. Gooien, wachten, apport, brengen. Ja jongen, goed zo jongen! Daarna een eind sjouwen. Afwisseling. We komen Hayo en Erica tegen in de verste verte. En dan weer verder, lopen, oefenen.
Lunchen bij Piet en Janna, Marchien en Frits. Tammo heeft het druk met snuffelen, detecteert feilloos het spoor van een haas. In huis. Doet een flinke plas in de keuken. Zo, dan is dat ook maar weer klaar. Thuis valt hij in diepe slaap. Urenlang. O, wat een indrukken, o, wat een dag. Paas is allang niet wit meer.
Zaterdagavond om half negen was het Earth Hour: samen een uur het licht uit voor de aarde. We waren net op tijd thuis om het licht niet aan te doen. En direct al in tweestrijd: doe ik de koelkast wel of niet open? Er zit immers een lichtje in. Zet ik wel of niet koffie? Mag ik Facebooken op de iPhone? Dat soort trivialia.
We zijn gaan zitten schemeren, zoals mijn opa’s en oma’s dat deden. Naar buiten kijken en een beetje zwijgen. Zien hoe de nacht uit de bomen komt. Tammo profiteerde onbedoeld mee: Sjoerd had in het donker niet gezien dat ik de voerbak al rijk gevuld had en deed er nog eens een lekkere voorraad brokjes in. Ik heb Tammo niet horen klagen.
Na een half uurtje wou ik er de brui al aan geven, maar Sjoerd hield vol. We doen een uur. Okee, een uur. En het werd steeds mooier. Buiten en binnen, het schoof in elkaar en werd van hetzelfde. En toen de nacht de baas was en de bomen zwart waren tegen de blauwzwarte lucht, stoorde mij de straatlantaarn. Waarom is die aan? Het is verdorie Earth Hour, gemeente! De omgeving van Westernieland is de donkerste plek van Nederland. En dan brandt de straatlantaarn! Enfin, voor de rest was het donker. Op de vloer en op mijn bureau zag ik vlekken van het maanlicht dat scheen door de dakkoepels. Donker en stil. En maanlicht. We spraken niet, Tammo blafte niet.
Om half tien schoof ik de gordijnen dicht en het licht aan. Het uur was voorbij. Het was weer gewoon zaterdagavond.
Het is mooi weer. De zon schijnt over het schitterende water van de vijver. Tammo en ik spelen met een balletje. Lange lijn aan Tammo, want stel je voor, een poesje verderop, het loopse hondje van de buren… Afspraak is: ik gooi, Tammo wacht. Dan zeg ik ‘apport’ en Tammo apporteert. Dat het in de praktijk wel eens anders gebeurt is Tammo’s zorg niet. Ik vraag me intussen ernstig af of Tammo wel geschikt is om te apporteren. Enfin, we spelen lekker door.
Op een gegeven moment gooi ik de bal over de vijver. Tammo, in zijn enthousiasme toch al vol met adrenaline, bedenkt zich niet. Springt hup, zo de vijver in. En dan realiseert hij zich pas wat hij gedaan heeft. Kijkt eens om, denkt eens na, ploetert een beetje en zwemt naar de overkant. Klauwt eruit tegen de overstekende rand van de vlonder. Schudt zich uit. En haalt het balletje.
We hebben er niet meer over gesproken.
Twee uilen. Ik zag ze toen ik vanavond de oprit opkwam, terug van Tammo uitlaten. Het was al donker, maar nog niet onherkenbaar. Van onder de bomen was het nog een beetje licht in de lucht. De dunne maansikkel scheen genoeg bij. Ik deed het tuinhek open. Gewaarschuwd door het klingetje van staal op staal vloog een uil op uit een boom en ging op de nok van het dak zitten. Een tweede uil vloog ook op. Van allebei hoorde ik het klappen van de trage vleugelslagen: flap – flap – flap. De tweede wilde naast de eerste gaan zitten, op de nok. Nummer één vloog precies op dat moment weg. In dat wegvliegen waren ze een ogenblik samen, flapflapflap. Eén beweging, één silhouet tegen de voorjaarsnachtlucht. Was het paren? Ik weet het niet. De ene uil stak de weg over en verdween in de verte. De andere zocht een boom in de tuin, donker tegen de donker wordende lucht.
Ransuilen, denk ik. Verbazend dat die kleine lijfjes zulke brede vleugelslagen hebben. En dat je ze hoort vliegen: flapflapflap.
Ik spaar magische momenten en heb er weer eentje bij.
Honden en water, een lekker stel. Denk je. Voor Tammo ligt dat nét even anders (zoals wel meer dingen bij hem nét even anders zijn).
Vanaf zijn eerste dag bij ons was water drinken een beetje vreemd. Zo’n grote bak met dat spiegelende water, hij kon zich leukere hobby’s voorstellen. Dus: de hele dag niet drinken en dan ineens, door dorst gedreven, de hele bak in één keer leeg. Een flinke boer en klaar was Tammo. In elk geval tot de volgende avond. Zo keek hij dan ook.
Na een paar weken ging hij toch een beetje wennen aan die schone bak met dat heldere water en werd drinken minder eng. Nog steeds speelt dat gedrag op, als de zon schittert in zijn drinkbak. Of als hij in een restaurant een vreemde bak krijgt. Hij lebbert het liefst smerig water uit sloot en plas. Een wandeling door de velden is niet compleet als Tammo niet van alle zestien geultjes, prieltjes, modderkuilen en trekkersporen geproefd heeft. Raggen bij het Stenen Hoofd en dan drinken uit het IJ.
Zwemmen is aan hem ook niet besteed. Op de puppycursus gingen we mee het water in. Hij op de arm, ik tot aan de knieën in het koude water bij het Zaandamse Jagersveld. Langzaam laten zakken. Spartelen dat hij deed, en piepen! En zodra hij grond onder de voeten voelde werd de vierpootaandrijving ingezet in de hoogste versnelling richting wal. Het liefst nog wat verder, weg van dat enge water.
In het Lauwersmeergebied begon het tij een beetje te keren. Hij zag dat water ook leuk kon zijn om in te rennen. Als je maar pootjes aan de grond hield. Nu is een rondje IJsbaan leuk omdat hij met de voorpoten in de sloot durft om takjes uit het water te halen. Takjes buiten bereik blaft hij naar zich toe.
Sinds afgelopen weekend heeft hij de vijver herontdekt. Half erin, en dan proberen om de groene sliertjes Spyrogyra te vangen. Zijn ze te ver, dan klauw je met je vrije poot net zo lang tot ze naar je toe komen drijven. Blaffen van de spanning! Want spannend is het, met de voorpoten op de gladde helling in het water, met de achterpoten op vaste wal. Die nat wordt. En glibberig. Hij trilt dan over zijn hele lijf. En ik sta er naast. Hopen dat het misgaat.
Je moet Tammo ook geen potlood geven. Maar toch: heel knap, precies middendoor. En de stukken zijn nog heel.
Gordijnen open. Het blauwste blauw, de witste wolken. De zon knalt erin. Nog geen blad aan de bomen, het licht ongefilterd. Kale stammen, keihard contrast. Beng! Voorjaar in optima forma.
Timmerlieden hoog op het dak, ze roepen van het ene dak naar het andere. Zagen, kloppen, schroeven, we zullen weten dat er gewerkt wordt! Verderop is een megagrasmaaier bezig. Maaien en opzuigen in één keer, grote maaibalk, grote vangbak. Er past wel een voetbalveld in, qua gemaaid gras. Als een strijkbout gaat de balk van rechts naar links en weer terug. Het stoppelveldje wordt een biljartlaken. Overmorgen wordt de Vredesboom geplant en als de burgemeester komt moet het veld er mooi bij liggen. Aan de overkant zijn jongens bezig met de laatste snippertjes van de speeltuin. De afgelopen weken zijn er tientallen bomen gerooid en gesnoeid en geknot. Het onland wordt avonturenpark. Met een paadje buitenom en boomstammen over de sloot. Dat wordt wel wat, hier in het dorp. Een park, een speeltuin, een boom.
Wij gaan boodschappen doen, het mooie weer vraagt om actie. Krentenbollen, schroefjes om de lamp aan op te hangen.
Na de boodschappen loop ik een nieuw pad. Tammo is er al geweest, ik niet. Rasquert uit, buitenom de ijsbaan, het spoor over. Bosje in, bosje uit, langs oude boerenerven. Voor een jachthond als Tammo de hemel op aarde. Hij zwenkt en zwalkt en rukt en trekt, vliegt alle kanten op, neus aan de grond, snufsnufsnuf. De drift is niet te temmen. Nog even de schelpenpaadjes, dan naar huis. Hee, daar loopt Agnes met Krul. Een dag zonder Krul is een dag niet geleefd, dus hup, auto aan de kant en spelen. Koffie?, zegt Agnes. Vooruit, dan kunnen ze langer spelen. Thuis in de bench, slapen. Uren, denk ik dan. Maar nee hoor, na drie kwartier hoor ik: Piep! Eruit, ik wil eruit!