Jaarlijkse archieven: 2012

puntjes

De afgelopen jaren hebben we de tuin ongeveer overal ‘aangeraakt’. Ideeën en gedachten laten gaan, de schop in de grond gezet, de boel overhoop getrokken. De afgelopen week ging het om de losse eindjes, de puntjes op de i. We hebben de plannen met de hovenier doorgenomen: ophogen, egaliseren, compost aanbrengen, inzaaien. Alles wat nog moest. Plus hier en daar wat reparaties.

Dinsdag kwamen de jongens, drie man sterk. Er lag al 20 kuub aarde en net zoveel compost klaar. De jongens hebben een klus geklaard. Waar het onkruid kniehoog stond (en als je de kaardenbollen meetelt zelfs tot drie meter) ging de bosmaaier erin. Grond werd omgegraven, compost en teelaarde werden aangevoerd en vermengd. Daarna de frees erdoor en uiteindelijk werden perken geëgaliseerd en ingezaaid.

Hét startschot om met planten te beginnen. Natuurlijk lag het ontwerp al klaar en konden we gericht aan het werk. Voordat de buien losbarstten stonden er zo’n 120 planten in de verse volle grond. Met idyllische namen als “Stachys Hummelo”, “Deschampsia cespitosa ‘Goldschleier'” en “Filipendula rubra Venusta”. Klaar om te groeien en te bloeien

De volgende denkklus is: welke groentes kunnen er nog in de moestuin, dit jaar? Dat blijken er verrassend veel te zijn! Daarover binnenkort meer. Eerst genieten van wat er alweer tot stand is gebracht. Met volle teugen!

rommelmarkt

Het woord zong al een poosje rond. Niet dat ik er van houd. Maar je weet nooit. Een tuinsetje, een bloempot. Dus toen er eentje in de krant stond moest het maar zijn. Opening 9 uur, dus op tijd op. Rondje met Tammo en daarna in de auto.

Het was rond een oude boerderij. Gelukkig stond er een adres bij. Tomtom wist het te vinden. Kwart over negen kwamen we aan.

Onderweg liepen de stapels witte tuinstoelen ons al tegemoet, met benen eronder. We hadden dus wel een uurtje eerder mogen zijn. In de buurt van de schuur werd het duidelijk. Honderden mensen waren afgekomen op een verzameling oude meuk van heb ik jou daar. Op zaterdagochtend om kwart over negen! Waar haalden ze de moed vandaan. En de spullen. Het was wringen om tussen de mensen en de dingen door te komen. Mijn neus kwam vervaarlijk dicht bij muffe smyrnakleedjes en te lang opgeborgen boeken.

‘Hé Zuidema’, zei een jongen van een jaar of veertien tegen een tenger strak meisje van een jaar of twaalf. ‘Heb je mijn vrouw niet meegenomen?’ ‘Nee’, zei Zuidema, ‘die is naar de EO-Jongerendag’. ‘Moet jij daar niet heen dan?’ ‘Mwah.’ Ze ging liever naar de rommelmarkt.

Het mag duidelijk zijn, dat tuinsetje heb ik niet gescoord. Noch de bloempot. We hebben in de buurt een kopje koffie besteld. Met appeltaart. Om bij te komen.

baas en hond

Wonderlijk: de menselijkheid van de hond. We willen tegelijk baas zijn en vriend. Meerdere en zijns gelijke.

Neem Tammo. We gaan met hem op cursus. Hij leert ‘zit’, ‘af’, ‘blijf’ (dat laatste lukt het minste). Hij doet een kunstje voor een plakje worst. Tegelijkertijd is hij ‘lief’, ‘schattig’, ‘leuk’ en tegenwoordig ook ‘cute’. Predikaten die je met evenveel gemak aan je eigen kleine nakroost zou hebben gegeven. Als je het had.

Wanneer hij slaapt met zijn popjes tussen zijn voorpoten smelten we. Gaat zijn mannelijkheid naar de gallemiezen, dan gaat ons dat door merg en been. Zegt de dierenarts na een week goedkeurend: ‘Het balzakje is mooi geslonken’, dan lijkt dat geen waardenvrije opmerking te zijn. Ik zie mensen bleek wegkijken als ik die dokter citeer. Misschien wel dezelfde mensen die indertijd gillend door de knieën gingen (echt waar!) toen ze Tammo als puppy zo cute op straat zagen lopen.

Wat is dat toch?

Hadden wij als kind met onze ouders op cursus gemoeten? Zodat zij nu rustig ‘zit’ en ‘af’ konden zeggen? Hadden wij eerst aangelijnd mee gemoeten, om daarna stukje bij beetje de vrijheid te mogen proeven? Hoe groot zijn de verschillen? We zeggen tegenwoordig met het grootste gemak dat we ons mandje opzoeken als we gaan slapen. En bij de slager krijgt jouw kind datzelfde plakje worst.

Ik had een tante. Ze schiep er het grootste genoegen in om haar man, een directeur, in het openbaar ‘hond’ te noemen. Met name op recepties. ‘Doe mij een colaatje, hond’, was een staande uitdrukking bij ons thuis, als het over oom en tante ging. Ze waren hun tijd vooruit.

 

drudrukdruk

Drukdrukdruk! Ik had een aantal werkafspraken en Tammo ging mee. Voor mij dé kans om tussendoor lekkere wandelingen te maken. Hem maakt het niet uit waar het is of hoe het heet, als er maar gerend en gesnuffeld kan worden. Sjoerd knoopte er een Middagje Museum aan vast en zo kwamen we elkaar weer tegen bij een drukkerij. Op naar de Oelesprong!

Zaterdag was er de inmiddels traditionele jaarlijkse boekenmarkt in Westernieland, bij de kerk. Duizenden boeken in dozen op schragen, en sneupen maar. Mensen kennen de markt intussen en komen overal vandaan. Ook uit Westernieland. De één gaat met een jeugdherinneringetje naar huis (‘Tup en Joep en het circus’), de ander koopt voor een paar euro Encyclopedieën voor de hele familie. Heerlijke verse taarten, koffie en thee, een tentoonstelling in de kerk van quilts (sleurdekens, zegt ze zelf) van Jet Lakeman. En muziek van De Haip, gezellige Klezmer. Het kon niet op! Gezellig zitten en lezen op een zerkje, bijpraten aan de biertafels. Wij kwamen Carel en Hanna weer tegen (net als elk jaar). Ze gingen nog even mee voor een broodje.

Zondag gras maaien (ja, ook de kantjes). Naar Eenrum voor 150 jaar molen De Lelie (jaren geleden heb ik samen met een collega de tentoonstelling ‘van bakkerij tot maalderij’ gemaakt. Die blijkt inmiddels opgedoekt). Molenkoekjes kopen, even naar de galerie, eten bij schoonmoeder. Wat vliegt zo’n weekend!

dáááág!

O, wat een práchtige hond, zei de mevrouw in de tram. Is het ook een liéve hond? Vast wel he? Ja, mevrouw, meestal wel, maar hij kan ook heel ondeugend zijn. En hoe oúd is hij, vroeg ze. 14 maanden. O, wat geweldig, dan kunt u vast nog héél lang van hem genieten. Ze sprak met veel bewondering en nadruk, en legde bij elke zin voorzichtig haar hand op mijn schouder. Of ze niet wilde zitten, vroeg ik, de tram was van het oude type, hij rammelde, kraakte en slingerde wat, en zij was ook de jongste niet. Nee hoor, zei ze, ik blijf staan, bij mij gaan dieren vóór. Toen ze op haar plek was, en wij nog niet, nam ze een ongewoon grote stap, óver Tammo heen. Ze aaide hem onderwijl ook nog even en stapte uit terwijl ze ons nariep: dáááág!

kwaak

Er landde een reiger. Om onze pas geadopteerde blankvoorntjes te grazen te nemen, dacht ik. Tot ik vanmiddag ineens luid gekwaak hoorde. Kikkers in de vijver! Drie stuks, elk in een veilig hoekje. Eerst voorzichtig, daarna stevig kwakend. Vervolgens deden die van de buren in canon mee. Zo was het ineens een meerstemmig koorwerk.

Zouden ze overgestoken zijn van de buren? Hemelsbreed misschien 30 meter, een peulenschil voor een beetje kikker. Of zijn het Amsterdamse gozertjes, gegroeid uit meegenomen kikkerdril?

We hebben in Waterland gewoond, een buitenwijk van Groningen. Daar had je er duizenden. Allemaal kikkers die in mei en juni probeerden de aandacht luidkeels op zich te vestigen. Dag en nacht. Sommige mensen deden er geen oog dicht.

Stadseenden schijnen harder te kwaken dan plattelandseenden. Ze moeten boven de herrie uit. Es kijken hoe het hier gaat. En of die reiger dat aankan.

brug

Je laat de hond uit en daar zijn ze. De jongens op de brug.

Ze dragen de onrust met zich mee. De belofte en het hoekig-zijn. Een beetje duwen en trekken, wat praatjes heen en weer. Het schalt over het water, een voetbal wordt vooruit geschopt, het water in.

‘Is het dan niet koud?’ ‘Nee hoor.’ ‘O.’ Ze klinken nog lang tegen de bomen op, over de velden. Wij lopen door, de hond en ik. De jongens blijven, springen ongetwijfeld het kanaal in. Het wordt vochtiger, het is vroeg, halverwege mei. De lange warme broeierige avonden waarop alles intenser en betekenisvoller wordt, ze moeten nog komen.

De jongens op de brug, ze zijn vroeg. Ze voetballen en springen. Het knettert en ze gaan naar huis.

even

De avond valt. Een enkele lijster zit zich,
hoog op de schoorsteen, van zijn taak te kwijten:
melancholiek het eind bezingen van wat ooit begon
als veelbelovende nieuwe dag. Een kikker kwaakt,
een man slaat in de verte op een stuk hout.

De was die droogde op het rekje buiten
mag nu in huis, het vocht trekt op.
De lampen kunnen aan. Nog geen gordijnen sluiten.
De hond zoekt uit zichzelf zijn mand en wil gaan slapen.

De vogel houdt zich koest. Binnen en buiten
spiegelen zich aan elkaar. Rode gloed
van in de verre hemel, die donkerder en donker kleurt.

Geen kikker die meer kwaakt, geen hond die blaft.
Geen torenklok die hoop geeft.

Wij sluiten het gordijn en mogen slapen.

brrr

Sjoerd heeft lekker in de tuin gewerkt. De afgelopen weken was er een grote inhaalslag te maken. Het gras groeide harder dan de rest. En dan bedoel ik niet alleen de gazons.

We hebben samen een plan gemaakt, border voor border, stapsgewijs en overzichtelijk. Frits hielp met het zwaarste werk: de bosjes en struiken schoon schoffelen. En met de bosmaaier het bos in. Ik deed de gazons, soms twee keer in de week om een beetje egaal gras te krijgen. Steeds een standje lager.

Vanmiddag was ik bezig een boek te maken, in de kamer, met uitzicht over de tuin en de velden. Sjoerd schoffelde lekker door. Er zit bij hem dan geen stopknopje op. Op een gegeven moment hoorde ik geluid dat ik niet direct begreep. Het leek menselijk, iets tussen brommen en schreeuwen in. Ik naar buiten. Bleek Sjoerd te zwemmen in de vijver. Stel je voor, 20 mei! Het is dan wel mooi weer maar de kou zit diep in de grond en dus ook in het water.

Hij schreeuwde het uit en zwom lekker door. Geen groter genoegen dan een lekker bad na een poos hard werken. Brrr.

buurman

Buurman Jan en buurman Gerrit. Ze wonen tegenover ons, naast elkaar. Allebei een eindje in de tachtig. Allebei gaan ze hun gang. Een beetje scharrelen, een eindje lopen, af en toe met de auto weg. Als er wat te doen is staat Jan vooraan. Gerrit komt ook kijken, maar een beetje later.

Behalve buren zijn ze ook zwagers. Jan is al lang weduwnaar, zijn zoon woont bij hem. Naast Gerrit woont Gerrits zoon. Broers van Gerrit wonen in de buurt, broers van Jan ook. Jan en Gerrit zijn met het dorp en met elkaar vergroeid. Niet elkaars beste vrienden maar och, je deelt al zolang zoveel dat je niet anders meer weet.

Ze werken graag nog wat in de tuin. Het gaat niet meer zo makkelijk, de kracht is er uit, zegt Gerrit. Jan knutselt graag een beetje in de garage of schildert een hekje, Gerrit maakt zijn auto schoon.

Ze wonen al bijna hun hele leven in Westernieland. Jan ging op Hemelvaartsdag naar de markt in Eenrum. Gerrit niet, hij houdt niet meer van die drukte. Je komt nog wel eens bekenden tegen, zegt Jan. En ze sommen op wie er allemaal dood zijn. Gerrit is wel eens op vakantie geweest. Hij vond het niks.

Het is mooi weer, ze kletsen nog even op de hark. Dan gaan ze weer. Eten. Op tijd, voor de medicijnen.