Apneu betekent: niet ademen.
Bij slaapapneu heb je min of meer regelmatig ademstilstanden tijdens de slaap. Bij ernstige slaapneu heb je dat meer dan 30 keer. Gemiddeld. Per uur. Over de hele nacht gemeten. Ik heb dat.
Om er achter te komen moest ik me bij een slaapcentrum melden voor een een slaaponderzoek. Overal op mijn lijf en hoofd werden plakkertjes aangebracht met sensoren. Alles werd op een apparaat aangesloten en zo mocht ik de straat op, de tram in, naar huis. Slapen. En het apparaat noteerde alles.
Dat laatste is leuk, ik heb nu drie printjes met allemaal grafiekjes. Ik kan ze laten zien en zeggen: kijk, dit heb ik. Fliebeltjes omhoog en fliebeltjes naar beneden. Op mijn rug, wakker, op mijn zij, diepe slaap.
Wat er aan te doen is is een ander hoofdstuk.
‘Extreme septumdeviatie’, zegt de man, terwijl hij met een lampje in mijn neusgaten schijnt en met de vrije hand er een soort halve appelboor induwt. Mijn neustussenschot zit dus extreem scheef. Niet dat iemand dat in die afgelopen 55 jaar was opgevallen. Hem wel. Binnen drie seconden. De KNO-arts met het lampje en de appelboor.
Dokter is door andere dokter aanbevolen. Ga maar even langs de KNO-arts. Dan weten we of alles goed zit. Nou, alles zit dus niet goed. Dus als iemand vraagt: ‘Alles goed?’, heb ik eindelijk een antwoord.
Een scheef neustussenschot is in zekere zin een geruststelling. Ik héb er tenminste eentje. Er zijn mensen die hem in de loop van hun leven naar zijn grootje geholpen hebben. Verder kun je er honderd mee worden, verzekerde dokter mij. Last kun je er ook van hebben. Moeilijk ademen, bijvoorbeeld. Hoe dat zit met die adem, en met slapen, wil dokter graag uitzoeken in een slaapendoscopie. Nou, dat moet dan maar. 10 minuten onder zeil en dan mag hij, met een iets langer lampje en een iets langere appelboor, mijn hoofd in. Om te kijken of alles goed zit. Ik weet het antwoord al.
Berichtje van een vriend uit Tel Aviv: ‘Luchtalarm. Geen oefening. Onwerkelijk.’
Andere vriend werkt in Gaza. Kent er voldoende die gestorven zijn.
Vanuit mijn kantoor in Amsterdam lijken de ruiten witgeschilderd. Zo mistig is het.
Wat nu?
Stichting Kifaia steunt gehandicapten in Gaza. Steun Kifaia!
Sjoerd dacht: ze komen zaterdag. Ik dacht: maandag. Tammo hield wijselijk zijn mond. Toen er zaterdag niemand geweest was zijn we maar aan de minitwixen begonnen. Want om nou de hele tijd tegen die volle zak aan te kijken…
Ook zondag bleef het stil. Zodat ik maandag eigenlijk al vergeten was dat het nog steeds 11 november was. Tammo en ik liepen in de velden toen er een schijnsel van licht boven Westernieland zichtbaar werd. Pas toen we vlak bij huis waren en Tammo grommend bereid was om een uit lichtflitsen bestaande vijand aan te vallen en te verslaan, begreep ik: het zijn lampionlopende Sintmaartenkindertjes met elektronische verlichting. Ik schaamde me. Stel je nou toch voor dat ze al bij ons geweest waren. Zingen voor een dichte deur. De teleurstelling op al die kindergezichtjes! En dan het snerpende ‘Hier woont juffrouw Kikkerbil die ons niks meer geven wil’ er natuurlijk achteraan.
‘Juffrouw Kikkerbil is zo weer thuis, hoor’, riep ik tegen de escorterende moederschaar. ‘We komen er aan’, antwoordde Linda, die ik herkende. Het klonk geruststellend en dreigend tegelijk. Thuis ging ik haastig op zoek naar iets eet- en geefbaars. Ik bleef hangen aan een net met 13 mandarijnen en een zak appels. ‘Mandarijnen’, sms’te Sjoerd op mijn vraag of hij nog een idee had.
Ze kwamen. ‘Die heb ik al’, zei een meisje, toen ik haar een mandarijn wilde geven. Maar ze bedacht zich. ‘Dank je wel’, zei ze toch maar. Misschien zag ze ruilhandel. Eén meisje zong zo hard dat de rest zijn mond hield. Toen ze uitgezongen was deden de anderen alsnog hun eerst ingezette liedje. De zoon van Erik zong met zijn rug naar me toe. Dan kon ik de mandarijn mooi meteen in zijn rugzak stoppen.
De tweede lading kwam om kwart voor acht. Tussendoor ben ik in slaap gevallen. Ik moet er wat verward hebben uitgezien toen ik de deur opendeed en temidden van de zingende kinderen en de blaffende Tammo probeerde staande te blijven en vriendelijk te kijken. Vier meisjes, och jee. Net drie jaar, denk ik. Ze kregen de laatste mandarijnen.
Mijn oom is oud geworden. Zijn geest kan nog best een poosje mee, hoor. Maar ik heb de indruk dat oom zijn energie niet meer wil besteden aan praten. Hij kijkt wat rond, vangt soms iets op (met een of twee gehoorapparaten en wat extra volume kom je nog een heel eind). Maar praten, nee. 90. Wat is er nog te zeggen.
Hij denkt na, zegt tante. Hij zou best in slaap kunnen vallen, maar hij moet eerst nog veel nadenken. Ze is 66 jaar met hem getrouwd.
Twee maanden geleden kwamen ze nog samen op mijn verjaardag. De taart smaakte best, de rode wijn ook.
Soms loopt er een traantje langs zijn wang. Soms veegt hij het weg. Soms niet. Ik zou zijn hand een poosje vast. Hij kijkt over mijn schouder naar wat foto’s aan de muur. Dan dwalen zijn ogen weer naar iets wat ver boven het plafond is.
Koekje? Ja, hij wil wel een koekje. En een glaasje appelsap gaat er ook wel in. Het vierde vandaag. Als ik wegga slaapt hij.
Nog niet zolang geleden was ik in Suriname. Samen met Surinamers. Mij trof hoe dichtbij de slaventijd is. Iedereen kent wel iemand van dichtbij, een opa of oma, die nog met een been in die tijd staat. Die het leed nog steeds voelt. Als iemand vertelt over de plantage komen de tranen.
Hier in Westernieland schuif ik af en toe aan bij buren. Kopje koffie, kopje thee. Ik wil weten hoe het er vroeger aan toeging in mijn dorp van eeuwen her. Ik denk: 2012. Onderdrukking, standsverschillen, kerkscheuring, het leed is wel voorbij. Nou, nee.
Voor ik het weet gaat het over de grote gezinnen. De arme tijd, de echt gevoelde honger. Een vader, een moeder die niet in staat was om voor het gezin te zorgen. Acht van de tien uit huis geplaatst. De kerk wou wel helpen, als je maar met alle kinderen elke zondag naar de kerkdienst kwam. De kinderen op de christelijke school. Nou, de één wou wel en gaf zijn gezin zo een klein beetje welzijn. Voor de ander was het verraad. De woede over onmacht en onrecht zet zich om in tranen. Of in een brok in de keel.
2012. Het is er allemaal. Het woont gewoon bij ons in de straat. Of om de hoek.
Ken je kwee-appels en kweeperen? Mooie stoere vruchten die er in onze moderne tijd wat archaïsch uitzien. Zet een ezel naast een renpaard en je begrijpt wat ik bedoel.
Een best appel- en perenjaar is het niet. Veel bomen zijn vroeg in het voorjaar danig geraakt door de vorst. Voor kwee geldt hetzelfde. Het viel dus niet mee om kweeperen te vinden. Maar op een goed moment lagen er ineens 6 kilo voor het kopen. Dus ik sloeg toe. Knoeperts van vruchten met een pluizig laagje erop. Ze voelen wat vetttig aan. Sommige mensen vinden ze niet te eten, andere zijn er dol op.
Zaterdagavond laat stond Sjoerd nog in de keuken. De helft van de voorraad snijden, suiker en van alles erbij. Nachtje wegzetten. Zondag: koken, pureren, roeren in de pannen. En opeens stonden daar negen potjes heerlijke kweeperenjam klaar te wezen. In een heerlijk naar herfsteten geurende keuken (Sjoerd had in één moeite door ook even onze Giesser Wildemannetjes van eigen boom omgetoverd tot gestoofde peertjes). Klaar om ingelijfd te worden in het jamregiment: kruisbessen in juli, pruimen in september, kwee in november. Jamjamjam!