Ik zou een verhaaltje kunnen schrijven
over een lange regenachtige en winderige autorit, na een inspirerend maar ook wel vermoeiend weekend. Dat je, op weg naar huis, onderweg even uitstapt en bij lieve vrienden een hapje gaat eten, en helemaal aan dat hapje eten toe bent.
Over één voet buiten de auto, voorzichtig neerzetten in de berm, en dat je schoen dan net iets dieper wegzakt in de modder, en dat die modder net wat soppiger aanvoelt dan je had gedacht, en dat je eigenlijk al een beetje spijt hebt, want je mooie suede schoenen zijn nu al niet zo mooi meer, en de modder komt tot boven de rand van de zool, op het zachte kwetsbare leer.
En dat dan, tussen het gekletter van de regen en het geraas van de bomen in de wind, een hoog tsjilpend geluid tot je doordringt en je langzaam maar onontkoombaar doorkrijgt dat je onder een boom staat met 10.000 spreeuwen. En dat die modder geen modder is maar een dikke laag spreeuwendrek. En dat dat dus is wat aan je mooie suede schoenen zit. En dat je het ook ineen begint te ruiken, een merkwaardige allesdoordringende mengeling van zoet en ammoniak. En dat je ziet dat je auto al snel van kleur verandert. En van substantie. En niet alleen je auto…
En dat er dan mensen naar je toekomen die zeggen: ik zou mijn auto hier niet neerzetten.
En dat je dan weer in die drek moet stappen om in de auto te komen
en dat die geur inmiddels ook ín de auto zit
en aan je trui en aan je schoenen.
En dat je op de terugweg af en toe aan het zakje muffins ruikt dat je van je vrienden hebt meegekregen, omdat je niet weet hoe je anders die geur uit je neus krijgt. En dat je onderweg zou willen stoppen en die vieze schoenen weg zou willen gooien, uit de auto, en de automat ook, en alles wat er naar ruikt. Maar het is donker en je kunt het niet goed zien. En bovendien waait het hard en het regent pijpenstelen.
En dat je thuis de mat uit de auto gooit
in de regen, zomaar op straat
en je suede schoenen buiten bij de voordeur laat staan uit angst dat die geur ook in huis komt
en dat je, ook al is het midden in de nacht, nog een muffin opeet omdat die zachtzoete wintergeur tenminste helpt.
En dat je de volgende dag geen zin hebt om die schoenen schoon te maken want dan moet je weer aan die drek zitten
weliswaar met een borstel, maar toch.
Nou, zo’n verhaal.
En dat het dan ook echt gebeurd is
en dat de mensen dat ook geloven
en een beetje medelijden hebben, maar ook grinniken van de viezigheid
en de dommigheid
en dat ze dan toch de eerste dagen maar even geen muffin eten…
De schildklier is een gek dingetje. Hij lijkt een beetje op een vlinder en zit, simpel gezegd, in je hals. Die schildklier doet een hoop goeds in stilte. Allerlei processen in je lichaam stuurt hij heel subtiel aan, elke dag, ieder uur, jaar in jaar uit, tot in iedere cel van je lichaam. Je zou kunnen zeggen dat-ie de thermostaat is van ongeveer alles wat je je maar kan voorstellen: je spijsvertering, hartritme en frequentie, emoties, stofwisseling, zenuwstelsel, groei en herstel, vocht- en vethuishouding, spieren en gewrichten, denkprocessen, lichaamstemperatuur, enz. Bijzonder he? Stel je voor dat die schildklier een beetje in de war is. Dat-ie te enthousiast is, of te sloom. Dan raak je helemaal compleet van slag. Dan gaat er van alles in je lichaam veel te snel of veel te langzaam. Op al die fronten die ik net noemde tegelijk. En zo goed als die schildklier van nature zijn werk doet, zo goed kunnen wij het nooit namaken met een pilletje. In Nederland hebben tussen de 500.000 en 1 miljoen mensen een ontregelde schildklier. Die mensen zijn voortdurend van slag. Ook al zijn ze soms al jaren op weg naar goede medicatie, helemaal goed wordt het nooit. Soms zomaar om niks worden ze veel te druk. Of veel te sloom. En dan duurt het maanden om weer een beetje in balans te komen. Waarom ik dit zo uitleg? Ik ben één van die mensen.
Telkens als ik opsta, of het nu na kort zitten is of lang, zijn de eerste stappen die van een oude man. Stroef, stram, moeizaam, vooral in heupen en knieën. Langzaam kom ik op gang en na tien, vijftien stappen loop ik weer gewoon. Voor de goede orde: ik ben géén oude man en ik sport. Voor een 1/8 triathlon of een halve marathon draai ik mijn hand niet om. En toch, telkens als ik opsta… Hoe dat komt?
Het is een lang verhaal met veel mitsen en maren. Het meest aannemelijk tot nu toe is mijn tekort aan vitamine B12. Je lichaam beschikt van nature over een flinke voorraad vitamine B12 terwijl je maar een klein beetje van nodig hebt. Zeg maar dat je een emmer vol hebt, en een theelepeltje verbruikt. Als je, om wat voor reden dan ook, een lege emmer hebt moet je eerst weer flink bijvullen voordat die weer vol is.
Zo’n tekort zorgt voor extreme vermoeidheid, maar daarnaast voor nog een reeks aan andere verschijnselen, zoals afasie (problemen met spreken, verkeerde woorden gebruiken, niet op het juiste woord kunnen komen), toetsenbord-afasie (het bestaat echt!), verminderde positiezin (zomaar iets laten vallen of zelf vallen, ergens tegenaan tikken), concentratie- en geheugenproblemen, geheugenverlies, oorsuizingen, wazig zien, spierpijn, spierkrampen, tintelingen in armen, benen, voeten en gezicht, stemmingswisselingen. Ik heb ze allemaal.
Sinds twee weken krijg ik een B12-boost: in het begin twee keer in de week een injectie, later een keer per week. Die kuur duurt minstens een jaar. De bedoeling is dat deze verschijnselen weer verdwijnen. En dat ik opsta als een jonge god. Ik hou je op de hoogte!
Komende vrijdagavond 12 juni 2015 houdt de bekende dwarse psychiater, schrijver, hardloper en sinds kort performer Bram Bakker een lezing in het Dorpshuis van Westernieland. Aanvang half acht, entree gratis. Neem je hartslagmeter mee! De opbrengst van de avond komt ten goede aan KiKa.
Brams nieuwe boek ‘Blijf beter’ gaat over de toekomst van onze gezondheidszorg, de noodzaak van preventie, het belang van bewegen (hardlopen), over gematigd eten, enz.
Bram Bakker is een eigenzinnige man die de psyche van de mens op zijn eigen wijze benadert. Zijn boeken ‘Verademing’, ‘Zucht’, ‘New York New York’, ‘De Dwarse Psychiater’ en ‘Bewegen voor Beginners’ gaan als warme broodjes over de toonbank. Met Simon van Woerkom schreef hij een boek over Runningtherapie en organiseert hij al jaren een tweedaagse cursus met dezelfde titel.
Op zaterdag 13 juni 2015 geeft Bram tevens een hardloopclinic in Westernieland voor geïnteresseerden.
Bijna vijftien jaar heb ik in Amsterdam gewoond. Ik herinner me nog goed dat ik me op een koude dag in het jaar 2000 heb ingeschreven als burger van de stad Amsterdam, in het Stadsdeelkantoor aan de Emmastraat in Oud-Zuid. Ik maakte er intens contact met een wereld die ik toen nog nauwelijks kende: oude Joodse mannen met baarden en hoeden, en in donker pak, zaten voor me in de rij op de houten bankjes. Het was nog onder de ‘oude’ burgemeester, Schelto Patijn. Vanmorgen ben ik wezen zwemmen in het Zuiderbad, net zoals ik deed toen ik pas in Amsterdam woonde. Omkleden in de mooie houten hokjes, na het zwemmen even onder de grote waterstraal. Vlakbij het bad is ons nieuwe parttime onderkomen. Ik word nu Westernielander met een pied-à-terre. Het voelt bevrijd en wat ontwricht. Ik dwaalde wat onwennig rond, ging nog even langs Pieter, mijn Jordanese kapper en haalde voor het laatst de auto op van de Silodam. Op weg naar Westernieland. Mooie dramatische luchten onderweg. Nu ik er ben is het stil, Tammo haal ik morgen weer op. Het moet nog wennen, hoe vertrouwd het ook is.
Bent u het?, vroeg de Volkskrant. Ik ben het, zei ik. Maar hoe komt u aan mijn telefoonnummer? Gegoogeld, zei de Volkskrant. De krant belde vanwege mijn ingezonden brief over de noodklok. Die wilden ze wel plaatsen, maar het liefst met een foto. We kunnen nog wel even weer naar de kerk, een paar plaatjes maken, zei ik. Dat vonden ze fijn, als het maar in hoge resolutie was. Drie kolommen breed. Dat komt wel goed zei ik, en Sjoerd en ik dronken onze thee en stapten op de fiets. Een plaatje hier en daar, een plaatje zus en zo en hup, mailen naar de krant. Morgen komt het er in, op de U-pagina. Ik ga vast voor de brievenbus liggen.
Vandaag heb ik in Westernieland de noodklok geluid. Dat was voor mij in meer dan een opzicht een ontroerend moment. Het in miljoenen jaren gevormd aardgas is in korte tijd aan onze bodem onttrokken en voor veel geld verkocht. ‘Onze bodem’, zeg ik heel bewust. Niet omdat ik vind dat die bodem ons eigendom is, wel omdat ik vind dat wij die de aarde bewonen, als een goed rentmeester moeten omgaan met dat wat naar ons toegekomen is. Zodat wij diezelfde aarde weer door kunnen geven aan wie na ons komen. Ik zeg dat omdat ook mijn voorouders twee eeuwen geleden al in Westernieland woonden. Ook zij hebben deze aarde, deze moedergrond, gekend, bebouwd en bewoond. Zij zijn op deze plek geboren, ter kerke gegaan, gestorven. Ze hebben in deze banken gezeten en deze klok geluid. Met dat besef van verbinding, die over elke kabinetsperiode heengaat, heb ik vandaag de noodklok geluid.
Tammo kan soms heel ‘zen’ voor zich uitkijken, alsof hij mediteert. Een uurtje langs de vijver is dan geen straf voor hem. Hij kan ook van iets onbenulligs he-le-maal over de rooie raken, dat het schuim hem om de bek spat. Bijvoorbeeld als hij binnen is en er een poes/vogel/ufo zich in ZIJN tuin bevindt. Waar haalt het achterlijke wezen het gore lef vandaan, zie je hem dan denken. Zo ook vanmorgen. Schuimbekkend, trappelend van ongeduld, grommendpiependblaffend achter het raam. En of de baas als de sodemieter de deur open wil doen. De baas wil dat wel, maar in zijn eigen tempo. Dit zijn de mooiste momenten om Tammo wat geduld bij te brengen: als hij iets heel graag wil. Dus Tammo zit. Tammo zit. Tammo wachten. En tergend langzaam loop ik naar de tuindeur, draai hem open en zeg dan pas (na tien seconden) JA. En Tammo reest als een idioot de vlonder op, vliegt bijna uit de bocht (pas op, daar is de vijver), maakt slidings die in de beste tekenfilm niet zouden misstaan en realiseert zich ergens halverwege de tuin dat het gewraakte object er misschien allang niet meer is. Hij kijkt omhoog. Zo ziet verbouwereerdheid eruit. Sta ik voor aap, met mijn hondenmachoblafgedrag? Ja Tammo, je staat voor aap. En je baas staat achter het raam en staat zichzelf toe om te gieren van het lachen. Het kopje gaat naar beneden, de neus naar de grond. Tammo schakelt over op zijn inspectierondje. Hij moet toch wat om zijn gezicht niet te verliezen.
Het getik op de lichtkoepels was duidelijk: regen, en meer dan miezerig. Maar ja, ik was nu toch al op. Tammo strekte zijn ledematen lui en draaide zich nog eens knorrend om. Toe maar, baas, als ik maar niet hoef. Buiten rook het naar herfst, naar de zachte vochtigheid van blaadjes en gras.
Even inlopen om mijn lijf wakker te maken en te wennen aan beweging. Op een lekker drafje liep ik het dorp uit, de nacht in. Lantarenpalen heb je hier alleen in de bebouwde kom. Zo is er weinig lichtvervuiling en dat is prettig. Ik zorg er wel voor dat ik gezien word door het (schaarse) verkeer: reflecterende armbanden met lampjes erin, en voor de zekerheid een zaklantaren mee. Ik kom vooral schoolgaande kinderen tegen, die meestal niet reageren op mijn opgewekte ‘hoi!’. Het is misschien ook wel een raar beeld in het donker in the middle of nowhere: lichtblauw loopjasje met kerstverlichting.
Dorp in, dorp uit, linksaf, rechtsaf, landweg op, betonpaadje, langs de sloten, over een boerenerf en zo weer naar ons dorp. Thuis heb ik ruim 12 kilometer op de teller staan. In de keuken trek ik mijn jasje uit. Nat. Niet alleen van de regen. Ik kan tevreden zijn.